4. Op het moment van onze bekering komt de Heilige

    Geest in ons wonen.

 

4.1.  Het bijbelse bewijs

 

4.1.1.  Het staat er rechtstreeks

 

"Bekeert u (1) ... en gij zult de gave des Heiligen Geestes ont­van­gen (Hand. 2:38)". Op het moment dat je je bekeert ontvang je volgens deze tekst de Heilige Geest. Als je je bekeert dan heb je de Geest ontvangen. Dit gebeurt met je op hetzelf­de moment dat je tot geloof komt. Onmiddellijk ontvang je vergeving van zonden en ontvang je de Heilige Geest.

 

4.1.2.  Het is onmogelijk om christen te zijn en toch de Geest niet te hebben

 

"In­dien iemand de Geest van Christus niet heeft die behoort Hem niet toe" (Rom. 8:9). Als je de Geest niet hebt dan hoor je niet bij Chris­tus. Christen zijn en de Heilige Geest hebben gaan samen. Het ene kan niet zonder het andere.

 

4.1.3.  De bijbel gaat er zonder meer van uit dat iedere Christen de Geest heeft

 

De brieven in het Nieuwe Testament zijn speciaal geschreven voor de gemeente. In het onderwijs dat in deze brieven wordt gegeven wordt er altijd zonder meer van uitgegaan dat alle christenen de Heilige Geest hebben (Zie b.v. 1 Kor. 3:16 en 6:19).

 

4.2.  Er zijn enkele bijbelgedeelten die hier mee in strijd lijken te zijn.

 

In het boek Handelingen komen we verschillende keren tegen dat de bekering en het ontvangen van de Geest niet met elkaar samen vallen. De verklaring is dat het in deze gedeelten om unieke, niet te herhalen, gebeurtenissen gaat. De schrift­gedeel­ten beschrijven gebeurtenissen uit de over­gangstijd van Israël naar de gemeen­te. Al de bijbelgedeelten waarin de bekering en het ontvangen van de Geest, dat is de inwoning van de Geest, niet samenvallen hebben te maken met de verschillende fasen in de overgang van de oude bedeling naar de nieuwe bedeling. (Zie wat in hierbo­ven, in de hoofdstukken 2 en 3, is gezegd.)

 

Handelingen 2:1-4.

De Heilige Geest valt hier op de discipelen van de Here Jezus. Zij waren op dat moment al bekeerd. In hun geval was er dus eerst de bekering en een tijd daarna pas het ontvan­gen van de Geest. De reden van het niet samenvallen van bekering en het ontvangen van de Geest is duidelijk. De discipe­len leefden voor Pinksteren, ze leefden onder het Oude Verbond en toen was "de Geest er nog niet" (Johan­nes 7:39). Met Pinkste­ren gingen ze de nieuwe bedeling binnen.

 

Handelingen 8:4-25, speciaal:14-17.

Handelingen 10 en 11:1-18.

In Handelingen 8 wordt de doorbraak van het evangelie naar de Samari­tanen beschre­ven. Filippus predikte het evangelie en vele Samaritanen geloof­den en lieten zich dopen. God heeft op dat moment de gave van de Geest opge­houden. Toen de apostelen hoorden dat Samaria het evangelie had aanvaard zonden zij Petrus en Johannes naar hen toe. Op het gebed van Petrus en Johannes, onder handoplegging, werd vervol­gens alsnog de Geest aan de Samaritaan­se gelovigen geschonken.

Als het gebruike­lijk zou zijn dat er na iemands bekering nog om het ontvangen van de Geest moet worden gebeden waarom heeft Stefanus dat dan niet zelf gedaan? Was Stefanus dan niet gees­te­lijk genoeg dat het bidden om de Heilige Geest gedaan werd door Petrus en Johannes? Dat kan niet het geval zijn geweest want Fi­lippus was zelf een man vol van de Heilige Geest (Hand. 6:3-6 (2)[1]).

Het was niet toevallig dat uitgerekend de twee meest vooraan­staande joodse apostelen er voor hebben gebeden dat de Samarita­nen de Heilige Geest mochten ontvangen. De beteke­nis hiervan kan alleen worden verstaan als we twee dingen in ogen­schouw nemen. Ten eerste de felle wederzijdse haat en vijand­schap die bestond tussen de Samaritanen en de joden (3)[2]. En ten tweede de weerstand bij de joden tegen het accepteren van niet-joden als medegelovi­gen. Deze weerstand was er evengoed bij de joodse discipe­len van de Here Jezus. Dat blijkt b.v. als Petrus aan heidenen (aan niet-joden, Hand. 10) het evangelie verkon­digt en hen laat dopen. Dit riep weerstand op en veroorzaakte veel onrust (Hand. 11:1-18). De weer­stand tegen het accepteren van heidenen als volwaar­dige medeleden van de gemeente moest trouwens ook eerst bij Petrus zelf door God worden doorbroken (Hand. 10:9-18 en :28).

De joden wilden wel niet-joden opnemen in hun joodse religie maar dan moesten deze ook volledig naar alle joodse wetten gaan leven en besneden worden. Niet-joden, waaronder de gehate Samaritaanse halfjoden, als volwaardige medegelovigen accepteren,  zonder hen te verplichten zich te laten besnijden en de joodse wetten na te leven, kon niet. Toch zoiets doen was zelfs voor de joodse discipelen van de Here Jezus in eerste instantie nog een brug te ver. Door hen de Geest te geven, zoals de joodse gelovigen dat op de pinksterdag hadden meege­maakt, gaf God een niet te weerspreken getuige­nis aan het feit dat de bekeerde Samaritanen en heidenen er volledig bij hoorden, ook al onderhielden ze de joodse wet niet en waren ze niet besneden (Hand. 10:44-47 speciaal :47 en Hand. 11:15-17). In Samaria zorgde God er voor dat de twee meest vooraan­staande joodse apostelen getuige waren van het ontvan­gen van de Geest. Zo doorbrak God de weerstand in de harten van de joodse discipelen. Op deze wijze heeft God de eenheid van de gemeente beschermd en zorgde hij voor volledige acceptatie van de Samarita­nen in de gemeente. Hetzelfde heeft God ook bij de bekering van Corneli­us en de heidenen gedaan. Opmerkelijk is dat daar geen sprake van een tijdsver­schil tussen bekering (dat is het tot geloo­f komen in de Here Jezus) en het ontvangen van de Geest was. Het ontbreken van een tijdsverschil is logisch en verklaarbaar omdat in dit geval een tijdver­schil tussen de beke­ring en het ontvan­gen van de Geest niet nodig was. Immers Petrus, de meest vooraanstaande apostel, was al aanwezig. God had ook gezorgd voor een aantal andere getuigen, want er waren broeders (joods gelovigen) vanuit Joppe meegegaan (Hand. 10:23), die met Petrus getuige waren van het ontvangen van de Heilige Geest door Cornelius en zijn heidense vrienden en familie (Hand. 10:45). Als Petrus later het dopen van Cornelius en zijn vrienden moet verdedigen voert hij ook deze broeders als medegetuigen aan (Hand 11:12 "met mij gingen deze zes broeders"). 

Pas na de uitleg van Petrus kwamen de joodse discipelen tot rust. Het getuige zijn van het ontvangen van de Geest speelde een cruciale rol in het doorbreken van de weerstand (Hand. 10:47 en 11:15-17). Om de weerstand te doorbreken had God het zo gearran­geerd dat de Geest in Samaria werd opgehouden tot de apostelen er waren.

Ook voor de Samari­taanse gelovigen was de gang van zaken een les. Het was een bevestiging van het gezag van de door de Here Jezus aangewezen joodse apostelen, ook over het samaritaanse deel van de gemeente. God gaf hen, de Samaritanen, immers de Geest via de handoplegging en het gebed van Petrus en Johannes. Van de kant van de Samaritanen was er ook haat tegenover de Joden. Het was voor hen dus ook een les in de eenheid van de gemeen­te, waarin het onder­scheid tussen jood en samaritaan in Christus is opgehe­ven (Gal. 3:26-28 en Efeze 2:11-22).

Uit het boek Handelingen (b.v. Hand. 15:1-3) en uit de brieven van Paulus (b.v. de gehele Galaten brief en speciaal 2:11-14) blijkt hoe hardnekkig ook later de weerstand van vele joodse disci­pelen tegen de volledige acceptatie van christenen met een heidense achtergrond nog steeds was. Ze wilden nog steeds chris­tenen, die niet volgens de joodse wetten leefden en die niet besneden waren, niet als medege­lovigen accepteren Op een gegeven moment wankelde zelfs Petrus weer op dit punt (Gal. 2:11-14 (4)[3]). Paulus heeft hem daarom openlijk terechtgewezen. Zo groot was de druk en strijd om dit punt ook toen nog.

 

De bijbel geeft dus geen directe verklaring van het waarom van het ophouden van de komst van de Heilige Geest na de bekering van de Samaritanen. Echter uit het verband en in het licht van het geheel van de bijbel, als we het bijzon­dere van de overgangs­tijd in ogen­schouw nemen, dan is de reden duide­lijk.

 

Er is nog een schriftgedeelte dat lijkt te weerspreken dat ieder die gelooft bij zijn bekering direct de Geest ontvangt. Dat is Handelingen 19:1-7. Ook dit heeft echter weer te maken met de overgang van de oude bedeling (van het Oude Verbond) naar de nieuwe bedeling (het Nieuwe Verbond). Paulus komt In Efeze en hij ontdekt een aantal mensen die discipelen worden genoemd. Hij merkt blijk­baar dat er iets niet klopt en daarom stelt hij de vraag "Heb je de Heilige Geest ontvangen toen je tot geloof kwam?" Het blijkt dat dit niet het geval was. Als je echter nauwkeurig leest dan zie je dat het hier om volge­lingen van Johannes de Doper gaat. Zij waren niet in de naam van Jezus, maar met de doop van Johannes gedoopt (Hand. 19:3,4). Daarop wees de apostel Paulus op Jezus. Uit het feit dat deze discipelen zich daarop lieten dopen in de naam van Jezus blijkt dat ze het getuigenis van Paulus aangaande Jezus geloofden. Het waren al gelovigen onder het Oude Verbond en via Johannes hadden ze waarschijnlijk iets over Jezus gehoord, maar nu kwamen ze tot geloof in Jezus en kwam de Geest over hen. Zij waren dus gelovig onder het Oude Verbond, net als de discipe­len voor de tijd van Pinkste­ren. Zij hadden echter Pink­steren gemist. Vandaar dat ze de Geest nog niet hadden ontvan­gen. Deze situatie is uniek en kan daarom tegen­woor­dig niet meer voorkomen. De gebeurtenis is dan ook niet maatgevend voor de gang van zaken nu.

 

4.3.  Samenvatting

 

De algemene regel vinden we in de brieven. Daar wordt immers het leerstel­lige onderwijs gegeven. Uit de brieven blijkt duidelijk dat elke christen de Heilige Geest heeft. De verklaring voor de uitzonde­ringen ligt in het unieke van de gebeurtenissen uit de overgangs­tijd. Deze handelwijze was kenne­lijk Gods methode om de eenheid van de gemeente te bewaren.

 

4.4.  Bidden om de Heilige Geest?

 

Moeten wij als bekeerde mensen bidden om de Heilige Geest? Dat is niet het geval, als daarmee wordt bedoeld dat we de Geest nog niet zouden hebben ontvangen. Bidden om iets wat je al hebt is dwaas.

 

In Lukas 11:13 is sprake van het bidden om de Heilige Geest. Dit heeft de Here Jezus echter gezegd op het moment dat de Geest nog niet was gekomen (Johannes 7:39). Op dat moment was het zinvol om dit te bidden. Onder het Oude Verbond kon de Geest wel op gelovi­gen komen, maar Hij woonde er niet permanent. Vandaar dat David ook bad: neem uw Heilige Geest niet van mij (Psalm 51:13). Bij Hem kon de Geest van God vertrek­ken.

 

Wellicht is het zinvol om voor vervulling met de Geest te bidden. Dat is echter strikt genomen niet nodig. Want de Heilige Geest woont momenteel in ieder gelovige en Hij zal automatisch elke gelovige vervullen als die Hem de ruimte geeft in zijn of haar leven[4].


HOME
De serie bijbelstudies over de Heilige Geest

 

   ---------------------------------------------------

 

Eindnoten

 

(1) In de bijbel vallen bekering en doop altijd samen. Als iemand tot geloof komt dan is het vanzelfsprekend dat hij zich ook onmiddellijk laat dopen. Vandaar dat ze in vaak in een adem met elkaar worden ge­noemd

 

(2) Hij was één van de zeven mannen die aangesteld werden. Het moesten mannen zijn "vol van de Geest."

(3) Joden en Samaritanen gingen niet met elkaar om (Johannes 4:9). Zie ook het incident toen de Samaritanen Jezus en zijn discipelen, omdat ze joden waren, niet wilden ontvangen (Lucas 9:52-54).

(4) Met Kefas wordt Petrus bedoeld

 

 



    [1]Hij was één van de zeven mannen die aangesteld werden. Het moesten mannen zijn "vol van de Geest."

    [2] Joden en Samaritanen gingen niet met elkaar om (Johannes 4:9). Zie ook het incident toen de Samaritanen Jezus en zijn discipelen, omdat ze joden waren, niet wilden ontvangen (Lucas 9:52-54).

    [3]Met Kefas wordt Petrus bedoeld.

    [4] Zie, hieronder, hoofdstuk 6 over de vervulling met de Heilige Geest.

HOME
De serie over de Heilige Geest