6.  De leiding van de gemeente

 

Wie leidt de gemeente?

 

6.1. Jezus is het hoofd

 

De gemeente is het lichaam van Christus[1]. Christus is het hoofd van lichaam (Kol. 1:18; Efeze 4:15; 5:23,24). We moeten ons houden aan het hoofd (Kol. 2:19). We moeten ons door het hoofd laten besturen.

 

De Here Jezus behoort de leiding te hebben in de gemeente. En dat niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk. Dat betekent dat we, als plaatselijke gemeente, de Here Jezus in alles moeten raadple­gen. En dat we in alles naar zijn wil moeten vragen. Net zoals we in ons persoonlijk leven heel concreet de leiding van God kunnen en moeten ervaren, zo behoort dat ook in het gemeen­tele­ven te functioneren. Daar moet gezamenlijk naar de wil van God worden gevraagd en gezocht. Dat is, zoals we hieronder zullen zien, in de eerste plaats de verantwoorde­lijkheid van de gezamenlijke oudsten. Ook de leidinggevenden in de andere onderdelen van het gemeentewerk behoren bij de uitvoering van hun taak de leiding van God te zoeken.

God maakt zijn wil allereerst bekend[2] door de voorschriften en principes uit de bijbel en daarnaast ook door de innerlijke leiding van Zijn Geest en door zijn besturing van de omstandighe­den. Door persoon­lijk en geza­menlijk gebed en door onderling overleg moet de wil van God gevonden worden. Samen moet gekeken worden naar de aanwijzingen voor Gods wil in allerlei situaties. En voor Gods aangezicht moeten besluiten worden genomen.

 

Praktisch betekent dit dat iemand eerst in eigen leven geleerd moet hebben om geleid te worden door de Geest (Rom. 8:14, Gal 5:18) voordat hij (gezamenlijk met anderen) leiding kan geven in de gemeente.

 

"Wie een oor heeft die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt?" (Openbaring 2:7)[3]. Is ons oor open? Zijn we afgestemd op de Heer? Nemen we tijd in gemeenschap met God zodat Hij tot ons kan spreken door zijn woord en Geest? Wat zegt de Geest tot jou persoonlijk? Wat zegt de Geest op dit moment tegen onze plaatselijke gemeente?

 

"Spreek Here want uw knecht, want uw gemeente, hoort" (1 Sam. 3:9,10)

 

“Wat nu Heer?"

Zie hier ben ik om uw wil te doen.

 

6.2.  Er zijn menselijke onderherders

 

Jezus is de opperherder, er zijn ook onderherders[4]. De oudsten zijn de door God aangewezen leiders van de plaatselijke gemeen­ten.

 

- beheerders van het huis God (Titus 1:7; 1 Tim. 3:4,5)

- die goede leiding geven (1 Tim. 5:17)

 

De oudsten zijn de door God aangestelde leiders van de gemeente Vandaar dat wordt gezegd dat we ons aan de oudsten behoren te onderwerpen[5] (1 Petrus 5:5). Net zoals in het gezin[6] en in de staat[7] heeft God in de gemeente menselijke leiders aangewezen. In het gezin is dat de man. In de staat is dat de overheid en in de gemeente zijn dat de gezamen­lijke oudsten.

 

De oudsten mogen de gemeente niet naar eigen inzicht leiden.

In alles moeten ze naar de wil van God vragen en zich door de Heer laten leiden[8]. Zo schakelt de Here Jezus hen in bij het bestuur van de gemeente.

 

6.3. De regeringsvorm van de gemeente is de theocratie

 

Theocratie wil zeggen Godsregering. Het is Jezus Zelf die, door zijn woord en Geest, de onderherders en de gehele gemeente leidt.

 

Het gaat er om wie er in de praktijk (en niet alleen in theorie) op de troon zit. Wie bepaalt wat er gaat gebeuren, hoe iets aangepakt gaat worden? Is dat de mens of is dat de Here Jezus?

 

Alle regeringsvormen[9] waarbij uiteindelijk de autonome mens de besluiten neemt zijn onbijbels. Je kunt zelfs de bijbelse gemeentevorm hebben, terwijl de leiders zelf op de troon zitten. De gezindheid van leiders en gemeente is essentieel. Steunt men op eigen inzicht niet, heeft men het verlangen om in alles de rechte weg, Gods weg, te gaan?

 

Voor een individuele christen geldt dat hij zonder Christus niets kan doen (Johannes 15:5)[10], hetzelfde geldt voor een ge­meen­te.

 

6.4. De bijbel is de grondwet van de gemeente

 

Alle gemeenteleden, alsook de leiding van de gemeente, behoren zich te onderwerpen aan de bijbel.

 

6.5. Meerhoofdige leiding

 

God heeft binnen de plaatselijke gemeenten gekozen voor een meerhoofdige leiding in de vorm van oudsten (In hoofdstuk 8 worden de oudsten besproken)[11].

 

 

 



    [1]Zie hierboven punt 1.1.

    [2]Zie, "de praktijk van het christenleven I" de studie over het ontdekken van Gods wil.

 [3] Zie b.v. Handelingen 13:1-3.  “All our movings must be movings of the body”

 

 [4] 1 Petrus 5:1-4. Jezus is de opperherder, de oudsten zijn de onderherders.

 

    [5]Natuurlijk gaat het hier om onderwerping binnen bepaalde grenzen. "Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen" (Hand. 5:29). Leiding die tegen het woord van God ingaat moet niet geaccepteerd worden.

 [6] Efeze 5:22-24; 6:1.

 

 [7] 1 Petrus 2:13, Rom. 13:1,2.

 

    [8]De bijbel is de grondwet van de gemeente en ook de oudsten hebben zich daar onder te stellen.

    [9](1) Anarchie. Anarchie betekent dat er geen leiding is, ieder doet wat goed is in zijn of haar ogen. Het gevolg is chaos en wanorde. Dit kwam geregeld voor onder Israel, toen er nog geen koning (geen sterk centraal gezag) was (Richteren 21:25). De stamoudsten moesten, rekening houdend met de wet van Mozes, leiding geven en de orde handhaven, als ze daarin faalden dan brak anarchie uit. Bij anarchie zit ieder op de troon van zijn eigen koninkrijkje. Er is geen eenheid, er is geen samenwerking.

(2) Dictatuur. Hier zit er één mens op de troon die zijn wil doorzet en oplegt aan alle anderen. Dit kwam onder Israel voor als de koning zich niet aan God onderwierp, maar zijn eigen gedachten en voorkeuren volgde.

(3) Oligarchie. Dit komt overeen met dictatuur, alleen heeft hier een kleine besloten groep (elite) de macht in handen.

(4) Democratie. Hier ligt de macht (de beslissingsmacht) in de handen van de helft plus één. Die kunnen doen wat ze willen en de minder­heid hun wil opleggen. Zelfs in een constitutionele democratie kan door een grote meer­derheid de grondwet nog veranderd worden. Hier zit opnieuw de mens op de troon die doet wat hem behaagt.

In Israel was er de theocratie, met als onderherders de stamhoof­den of familiehoofden en soms een door God aangewezen richter. Als het volk, en de oudsten niet naar Gods woord luisterden, brak in feite anarchie uit. Later vroeg het volk om een koning. God vatte dat op als revolu­tie. "zij hebben niet mij maar u verworpen" (1 Sam.8:7). Maar God was hen terwille en gaf hun een koning. De koning moest naar God luiste­ren en als hij dat deed bleef toch indirect de theocratie funkti­oneren. Als de koning dat niet deed ontstond er een dicta­tuur. Dan waren ze overgeleverd aan het machtsmisbruik en de willekeur van de koning.

Al de bovenstaande vormen van bestuur worden in gemeenten en kerken toegepast. Het principiele verschil tussen de theocratie en de menselijke bestuursvormen is niet zozeer de vorm. Het gaat om de vraag of degenen die binnen een bepaalde struktuur de beslis­singsbevoegdheid hebben zich bij het gebruik van deze bevoegdheid laten leiden door God of niet. Dat bepaalt of God de kontrole heeft in een gemeente of niet. Zelfs binnen een plaatselijke gemeente waar er meerdere, op bijbelse wijze aange­stelde, oudsten zijn, kunnen de oudsten op eigen inzicht steunen. Het gevolg is dan dat, ondanks de bijbelse struktuur, toch weer de natuurlijke mens op de troon zit.

 

    [10]Zie de bijbelstudie over verbrokenheid in "de praktijk van het christenleven I".

    [11]Deze keuze van de Here voor een meerhoofdige leiding is op zich goed begrijpelijk. Immers ook oudsten kunnen falen, door een meerhoofdige leiding in te stellen, houden de oudsten elkaar in evenwicht, zo kunnen ze elkaar aanvullen en corrigeren. Tussen de oudsten zal er verschil in geestesgaven zijn en het is altijd mogelijk dat één van hen spontaan meer op de voorgrond zal treden, maar dat is dan altijd informeel gezag dat niet bevestigd wordt door een formele posi­tie. Niet één van hen kan in principe gaan domineren.