6. Cherubijnen en serafs Er worden enkele aparte groepen
engelen genoemd. 6.1. De cherubijnen Het Hebreeuwse woord is 'cherub' (enkelvoud) en 'cherubim (meervoud). Het is niet bekend
waar het woord van is afgeleid. 6.1.1. Ze bewaken de weg naar de boom
des levens De eerste keer komen we de cherubijnen
in de Bijbel tegen in Genesis hoofdstuk drie. Daar bewaakten ze de weg naar de
boom des levens. "En Hij (God) verdreef de mens en
Hij stelde ten Oosten van den hof van Eden de cherubs met een flikkerend
zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te
bewaken." (Genesis 3:24) Men vindt de cherubim altijd in de
heiligste plaatsen, dat wil zeggen in de onmiddellijke tegenwoordigheid van
God. Ze schijnen de bewakers te zijn van deze plaatsen, om alle ontheiliging te
voorkomen. 6.1.2. Ze zijn aanwezig op de plaats
waar God woont, op de plaats waar God is (1)
Ze dragen de heerlijkheid des Heren Ezechiel kreeg een verschijning van de
heerlijkheid des Heren. Die wordt in Ez. 1:5-25 beschreven. En opnieuw in
Ezechiel 10:3-22. Daar blijkt dat er cherubs bij waren betrokken. "De cherubs nu stonden aan de
rechterzijde van de tempel … toen verhief zich de heerlijkheid des Heren van
boven de cherub … het geruis van de vleugels der cherubs werd gehoord tot aan
den buitenste voorhof, als de stem van God, de Almachtige, wanneer Hij spreekt.
….neem vuur van tussen de wielen, van tussen de
cherubs … daarop strekte een cherub zijn hand uit, van tussen de cherubs .. nam
daarvan ….want bij de cherubs was onder hun vleugels iets zichtbaar dat de vorm
had van een mensenhand … zie er bevonden zich vier raderen naast de cherubs,
naast elke cherub een rad … hun gehele lichaam, hun rug, hun handen, hun
vleugels, en de raderen waren vol ogen, alle vier hadden hun rad … het eerste
aangezicht was dat van een cherub .. toen verhieven zich de cherubs .. als de cherubs gingen, gingen de raderen,
toen ging de heerlijkheid des Heren weg van den dorpel van de tempel en ging staan
boven de cherubs. De cherubs hieven hun vleugels op, onder het heengaan
verhieven zij zich voor mijn ogen van de grond, en de raderen met hen, en de
heerlijkheid van de God van Israel was boven hen. Dit was hetzelfde wezen dat
ik gezien had onder den God van Israel aan de rivier de Kebar, en ik begreep
dat het cherubs waren. Ieder had vier aangezichten, ieder had vier vleugels en
iets wat op mensen handen geleek, was onder hun
vleugels" (Ez. 10:3-5) (2) God troont op de cherubs "De Here is Koning. Dat de volken
beven. Hij troont op de cherubs, de aarde siddere" (Psalm 99:1) "Gij,
die op de cherubs troont" (Psalm 80:2) Dit komt overeen met wat Ezechiel had
gezien. (3) God reed op een cherub "Hij neigde de hemel en daalde
neder, donkerheid was onder zijn voeten, Hij reed op een cherub en vloog"
(2 Sam. 22:11, Psalm 18:11) Dit is een beschrijving van God die
oordelend en strijdend in actie komt. (4) Hun afbeeldingen en beelden zijn
aanwezig in de tabernakel en de tempel De tabernakel en de tempel zijn de
woonplaats van God. Daar was de heerlijkheid des Heren aanwezig. Daar was God
op een bijzonder manier aanwezig. Ook hier zijn er cherubs. + Hun afbeeldingen staan op de 10 tentkleden van de
tabernakel "met kunstig geweven Cherubs zult
gij ze maken" (Exodus 26:1) Deze tentkleden waren van binnen te
zien + Hun afbeeldingen staan op de 'voorhang' tussen het
heilige en het heilige der heiligen De 'voorhang' is het gordijn dat in de
Tabernakel tussen 'het heilige' en 'het heilige der heilige'
hing. Daar waren afbeeldingen van cherubs ingeweven. "met kunstig geweven cherubs zult
gij het maken" (Exodus 26:31) + Beelden van cherubs stonden op het verzoekdeksel, boven de ark van
het verbond "Gij zult
twee cherubs van goud maken … aan de beide einden van het verzoendeksel. De
cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels
het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar
het verzoendeksel gericht; naar het verzoendeksel zullen de aangezichten der
cherubs gericht zijn." (Exodus
25:17-22) Zie ook Exodus 37:8,9; Numeri 7:89; 1
Sam. 4:4; 2 Sam. 6:2; 2 Kon. 19:15; Jesaja 37:16 + Twee beelden van cherubs in het heilige der heiligen in de tempel "Voorts maakte hij in de achterzaal
twee cherubs van oleaster hout van tien el hoog .. en
zij spreidden de vleugel uit" (1 Kon. 6:23-25) 2 Kron. 3:1-13 + Afbeeldingen van cherubs op de muren
en deuren van dan de tempel van Salomo 1 Kon. 6:29-35 + Ook op de muren van de toekomstige
tempel Dat is de tempel die de profeet
Ezechiel ziet in een gezicht. Ez. 21:18-25. 6.1.3. De vier 'dieren' van Openbaring Openbaring 4:6-9 Er staat dieren, een betere vertaling
is "levende wezens". Zie ook Openbaring 5:6,8,11,14;
6:1,3,5,6,7,; 7:11, 14:3; 15:7; 19:4 Deze vier wezens hebben veel
overeenkomsten met de cherubim, zoals die beschreven
worden in Ezechiel 10:3-22 (In combinatie met Ez. 1:5-25). En het is mogelijk dat zij dezelfde
wezens zijn. 6.1.4. De duivel was oorspronkelijk een cherub Ez. 28:11-14. "Gij
waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels" (:14) Dit gedeelte gaat over de koning van
Tyrus. Maar in en achter deze koning wordt de duivel aangesproken die deze
koning in zijn macht had. Er worden dingen gezegd die niet op de koning zelf
kunnen slaan. (Voor een bespreking van de val van de satan, zie hoofstuk 16) 6.1.5. De taak van de cherubs De bijbel
doet hier geen directe uitspraken over. Wat hierboven is besproken wijst er op
dat de cherubs de heiligheid van God bewaakten. 6.2. De serafs De enige plaats in de bijbel waar de serafs worden genoemd is Jesaja 6:2-7 "'In het sterfjaar van Koning Uzzia zag
ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel.
Serafs stond boven Hem; ieder had zes vleugels; met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee
vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here de
Heerscharen, de ganse aarde is vol van zijn heerlijkheid" (Jesaja 6:1-4) Vier feiten worden vermeldt:: (1) Serafs stonden boven de Here (2) Ze hebben zes vleugels (drie paar) (3) Wat ze met deze vleugels deden (4) Ze roepen elkaar toe Één van de serafs vloog naar Jesaja
toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had en
hij raakt daarmee de mond van Jesaja aan. (:5-&) Zo reinigt de seraf de
onreine lippen van Jesaja. Het meervoud is serafim. Het Hebreeuws
woord betekent 'brandende'. Er is veel overeenkomst tussen wat de
serafs in Jesaja 6 zeggen en wat gezegd wordt door de vier dieren (wezens) in
Openbaring 4:8. De volledige serie
over de engelen |