20. Waarom maakt God niet direct een einde aan de
opstand De bijbel
geeft geen direct antwoord op deze vraag. Er kunnen wel vanuit de Schrift een
aantal dingen over gezegd worden. 20.1. Gebruikt Satan voor zijn eigen doeleinden God stuurt de satan. Dat doet Hij op
twee manieren. 20.1.1. God bepaalt de grenzen God laat de satan en zijn engelen, en
ook de boze mensen, een bepaalde speelruimte. Maar hij
stelt de grenzen. Zo kon b.v. de satan, zonder de
uitdrukkelijke toestemming van God, Job niets doen. Want God had Job en zijn huis en al wat hij bezat naar alle kanten
beschut. De satan zei tegen God: "Hebt Gij
zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut?" (Job 1:10) 20.1.2. God staat boven de keuzes en acties van boze
engelen en mensen God is alwetend. Hij voorziet wat de
satan en de boze geesten van plan zijn. En wat ze
binnen de door Hem vastgestelde grenzen doen heeft Hij opgenomen in Zijn grote
plan met de gehele schepping. Dit handelen van God wordt in het Engels
wel 'Gods overruling power' genoemd. Zonder het te beseffen, en zonder het zelf
te willen, werken de boze mensen en de boze machten
mee aan de uitvoering van Gods plannen. Een voorbeeld is de koning van Assur.
In Jesaja 10 wordt over hem gesproken. De koning werd door God gebruikt om Zijn
zondige volk te straffen en te tuchtigen. De koning van Assur had daar zelf
helemaal geen besef van. Hij deed simpelweg wat zijn agressieve en boze hart hem ingaf. Alhoewel God
zijn boosheid kanaliseerde en inschakelde in zijn plannen hield God hem toch
volledig verantwoordelijk voor zijn boze daden. "Wee Assur, die de roede van mijn
toorn is en in welks hand mijn gramschap is als een
stok. Tegen een godvergeten volk zal Ik die koning zenden, en tegen de natie waarover Ik verbolgen ben, zal ik hem ontbieden om buit te
behalen en roof te plegen en om het volk te vertrappen als slijk der straten. Doch hijzelf bedoelt dit niet zo en
zijn hart beraamt het niet zo, want hij heeft in de zin te verdelgen en talloze
volken uit te roeien." (Jesaja 10:5) God was verbolgen op het volk Israel.
God was boos op zijn volk. Want ze hadden Hem vergeten. "een godvergeten
volk" en " en de natie waarover Ik (God) verbolgen ben"
Ze hadden het verbond van Mozes verbroken, ze waren gewaarschuwd maar wilden
zich niet bekeren en dan komt de verbondsvloek (Lev. 26). De straf. Als jullie
je niet bekeren dan zal Ik 'over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het
verbond … en gij zult aan de vijand overgeleverd
worden' (Lev. 26:25). Dit is precies wat hier in Jesaja 10
wordt beschreven. God gebruikt de koning van Assur om het volk te tuchtigen.
Hij kanaliseert de boosheid van deze koning en geeft hem de ruimte zodat zijn
volk door hem wordt verslagen en mishandeld. Er staat dat God de koning
ontbiedt en dat God hem zendt. De koning van Assur is de stok, de roede, die
God gebruikt om zijn volk te tuchtigen. En toch had de koning van Assur dat
zelf niet in de gaten. "Doch hijzelf bedoelt dit niet zo en zijn hart
beraamt het niet zo, want hij heeft in de zin te verdelgen en talloze volken
uit te roeien." (10:7) En al gebruikt God hem om Zijn volk te
tuchtigen, toch houdt God hem ten volle verantwoordelijk voor zijn gewelddadige
en boosaardige optreden tegen Israel. De koning van Assur dacht in zijn
trots dat hij het zelf had bereikt. Daarover zegt God: 'Als je gedaan hebt wat
ik wil dat je doet dan zal Ik ook jou straffen." "Doch het zal geschieden, wanneer
de Here zijn ganse werk op de berg Sion en in Jeruzalem voleindigd heeft, dat
ik de vrucht der hooghartigheid van de koning van Assur bezoeken
zal en de trots van zijn hovaardige ogen, omdat hij gedacht heeft, door de
kracht van mijn hand heb ik het gedaan en door mijn wijsheid …… Zal een bijl zich beroemen tegen hem die
er mee hakt? Zal een zaag pochen tegen hem die ze hanteert? Alsof een stok
zwaait wie hem opneemt; alsof een staf opneemt hem die geen hout is. Daarom zal
de Here, de Here der Heerscharen, een tering zenden in zijn welgedaanheid, en
onder zijn heerlijkheid zal een brand branden als de brand van een vuur."
(Jes. 10:12-16) De koning van Assur was niet meer dan
de stok of de bijl waarmee God het opstandige volk sloeg. Op dezelfde wijze stond God boven de boze daad van de broeders van Jozef, toen ze hem als slaaf
verkochten naar Egypte. Jozef zag er achteraf de besturende hand van God in.
Jozef zei tegen zijn broeders: "Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar
God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden
het geval is: een groot volk in het leven te behouden. " (Genesis 50:20) Hetzelfde geldt voor de mensen, de
joodse leiders, de Romeinse bestuurder en zijn soldaten en de boze machten die de Here Jezus hebben gekruisigd. In de evangeliën lezen we dat er al
eerder en veel vaker pogingen tot moord werden gedaan en moordplannen werden
gesmeed tegen de Here Jezus (b.v. Lucas 4:28-30). Die
mislukten omdat het Gods tijd nog niet was. Op Gods tijd en op de door God
uitgekozen plaats en in de door God bepaalde omstandigheden moest Jezus als
Gods ware paaslam het offer voor de zonde der mensen gaan brengen. Pas toen dat
moment kwam liet God toe dat de Here Jezus gevangen werd genomen en gedood. Door boze
motieven gedreven hebben de joodse leiders, en de geestelijke machten die hen
dreven, Jezus op dat moment gedood. Niet wetend dat dit opgenomen was in Gods
eeuwig raadsplan. God had dit ingepast in zijn plannen met de mens en de
schepping. De dood van Christus was geen noodplan. Nog voor de schepping er was
had God al besloten dat hij een volk voor zijn eigen naam ging verwerven door
het werk van Christus aan het kruis. (1 Petrus 1:19,20) Petrus zegt hierover: "Deze (dat
is Jezus), naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis
genageld en gedood." (Hand. 2:23) "Zo heeft God in vervulling doen
gaan wat Hij bij monde van alle profeten tevoren geboodschapt heeft, dat zijn
Christus moest lijden." (Hand. 3:18) Als de boze
machten hadden geweten wat het effect van de dood van Jezus zou zijn dan hadden
ze hem niet gedood. (1 Kor. 2:8) Nog een voorbeeld van Gods overruling
power is de situatie met een engel des satans die Paulus met vuisten sloeg. Een engel des satans viel Paulus
lastig (Hij sloeg Paulus met vuisten). De engel deed dat om Paulus en zijn
bediening schade aan te doen. Maar God liet het toe en
gebruikte het ten goede. Paulus had geweldige openbaringen van God
gehad. Hij had daar gemakkelijk trots en hoogmoedig van kunnen worden. Door
deze doorn in het vlees (de engel die hem, tot op een bepaalde grens, lastig
viel) werd deze verzoeking voorkomen. Het hield hem afhankelijk van God (2 Kor.
12:1-9, speciaal :7-9).
Nog een voorbeeld van Gods 'overruling
power'. In Handelingen 8 lezen we over een
zware vervolging van de gemeente in Jeruzalem. De gemeente werd verwoest. De boze
mensen, en de machten die hen inspireerden, wilden de gemeente in Jeruzalem
vernietigen. Ze wilden het getuigenis voor Jezus wegnemen. Even leek het er op
dat ze hun doel bereikten. We lezen dat de gemeente verstrooid werd en dat
Saulus de gemeente verwoestte (Hand. 8:1,3). Maar dan lezen we dat degenen die
verstrooid werden het Judea en Samaria door trokken terwijl ze overal het
evangelie verkondigde. Het gevolg was dat er overal gemeenten ontstonden, onder
meer de grote gemeente in Antiochië. Ook in dit voorbeeld zien we dat de boze machten zichzelf in de vingers sneden. Ze dachten kwaad
te doen, maar God ving dat op en had het ingepast in zijn plannen. De
vervolging bewerkte dat er een zendings- en evangelisatiebeweging op gang kwam.
De joodse leiders en de boze machten die hen
inspireerden wilden het getuigenis voor Jezus vernietigen maar het gevolg was
een enorme uitbreiding van de gemeente. Achter vervolging zit vaak de hand van
satan, zie b.v..Openb. 2:10. 20.1.3. God gebruikt de satan om de
mens te testen God laat toe dat de satan de mensen
verleidt. Als een soort test, om te zien wat in hun hart is. Zo maakt God een selectie tussen wie
Hem vreest en wie Hem niet vrezen. Zo wordt openbaar wat in de harten is. Keer op keer zien we dit in de Bijbel
gebeuren. In Genesis 3:1-6 wordt beschreven hoe
Eva en Adam worden getest en falen. In Mattheus 4 wordt beschreven hoe de
Here Jezus, de tweede Adam, wordt getest en niet faalt. Als Jezus terugkomt om de heerschappij
van de aarde op zich te nemen richt Hij het duizendjarig rijk op. (Openb.
20:1-10). In deze tijd wordt de satan opgesloten zodat hij de volken niet meer
kan verleiden (Openb. 20:3). Nadat de Here Jezus 1000 jaar heeft geregeerd,
wordt de satan weer een korte tijd losgelaten (Openb. 20:3). Als een test om te zien wat in het
hart van de mensen is. De mensen hadden inmiddels
duizend jaar volmaakt bestuur over de aarde van Jezus meegemaakt. Aan het einde
van die periode laat God de duivel los om te zien wat de mensen zouden doen. Ze
kwamen opnieuw massaal in opstand tegen God en Jezus. Zo maakte God openbaar
wat in hen leefde. "En ik zag een engel nederdalen
uit de hemel met de sleutel des afgrond en een grote keten in zijn hand; en hij
greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem
duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven
hem, opdat hij de volken niet meer zou verleiden, voordat de duizend
jaren voleindigd waren; daarna moest hij voor een korte tijd worden
losgelaten." (Openb. 20:1-3) "En wanneer de duizend jaar
voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij
zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden,
Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand
der zee. En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de
legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel
en verslond hen" (Openb. 20:7-9) 20.3.
God verheerlijkt zich in Zijn oordelen
over en in Zijn handelwijze met de satan Hij toont in Zijn handelen met Satan
Zijn gerechtigheid en Zijn grote wijsheid. In de satan wordt het hoogmoedige
schepsel vernederd. God vernedert telkens weer het
hoogmoedige schepsel, zowel mens als engel. Hij vernedert de hoogmoedige mensen
en engelen en Hij verheerlijkt zichzelf en zijn Zoon. Hij vangt b.v.
de 'wijzen naar de wereld' in hun sluwheid. (1 Kor. 3:19) En Hij demonstreert Zijn grote macht en
overmacht over het opstandige schepsel door de satan zijn eigen ondergang te
laten bewerken. Toen Hij Jezus liet kruisigen. "En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar (van Gods verlossingsplan)
geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der
Heerlijkheid niet hebben gekruisigd." (1 Kor. 2:8) Hier is sprake van de beheersers dezer eeuw. Dat zijn de boze
machten, de satan en de andere boze geesten (Efeze 6:12). Van deze 'beheersers dezer eeuw' wordt gezegd dat zij de Here der Heerlijkheid,
dat is de Here Jezus, hebben gekruisigd. Achter de mensen die de eigenlijke
kruisiging hebben uitgevoerd stonden de boze machten
die hen daartoe hebben aangezet. "En de satan voer in Judas, genaamd
Iskariot … en hij ging heen en besprak met de overpriesters en hoofdlieden, hoe
hij Hem aan hen zou overleveren." (Lucas 22:3) De boze
machten dachten dat ze God er mee zouden treffen en schade doen door Jezus te kruisigen.
Ze hadden kwaad in de zin. Maar God wist dat dit ging gebeuren, Hij kende hun boze harten, en Hij had dit opgenomen in zijn plannen. De boze
machten, de beheersers dezer eeuw, hadden niet door wat ze deden. Ze beseften
niet dat ze daarmee zichzelf zouden ontwapenen en openlijk tentoon stellen.
(Kol. 2:14,15 en Hebr. 2:14) (Over hoe de dood van Christus de
satan heeft ontwapen en onttroond, zie studie nr. 23 "Satan is een
verslagen vijand") Zo demonstreerde God dat zelfs het
zwakke van Hem (God die toelaat dat Zijn eigen Zoon gekruisigd wordt) nog
sterker is dan het allersterkste van de opstandige mensen en engelen. (Het principe dat in 1 Kor. 1:25 wordt
genoemd.) In het eindoordeel over de satan
demonstreert God zijn heiligheid en rechtvaardigheid. "En de duivel, die hen verleidde
werd geworpen in de poel van vuur en zwavel .. en zij
zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden" (Openb. 20:10) Zo verheerlijkt God zich in al zijn
werken. Zo toont Hij zijn grootheid, wijsheid en volkomenheid in alles wat Hij
doet. In de redding van de mensen die zich bekeren toont Hij
de grootheid van zijn genade (Efeze 1:5,6). In het oordeel over de boze machten en de mensen die zich niet willen bekeren toont
hij de grootheid van zijn rechtvaardigheid en heiligheid. In het boek Openbaring zien we dat God
aanbeden en geloofd wordt voor zijn rechtvaardige oordelen (b.v.
Openb. 16:5-7). De volledige serie
over de engelen |