2. Het woord engel

 

Het Hebreeuwse woord voor engel is "malak". Het betekent 'boodschapper'. Het is in onze Nederlands Bijbel meestal vertaald met 'engel' of 'boodschapper'. Het Griekse woord voor engel is "angelos". Ook dat betekent boodschapper. Een angelos of een malak is dus een persoon die een boodschap overbrengt.

 

Malak en angelos duiden gewoonlijk de door God geschapen geesten, die in de hemelse gewesten wonen, aan (Hebr. 1:4), maar het wordt in de bijbel ook wel voor menselijke boodschappers gebruikt.

 

In Genesis 32:3 en 6 is het woord malak vertaald met "boden" (boodschappers). Het gaat daar om dienstknechten van Jakob die hij met een boodschap en een geschenk naar zijn broeder Esau stuurde.

 

Zie ook Numeri 20:14, 21:21, 22:5, en vele andere teksten.

 

In Lucas 7:24 wordt angelos vertaald met 'boden', boodschappers terwijl het daar ook om mensen gaat. Ze waren door Johannes de Doper naar Jezus gezonden om Jezus namens Johannes een vraag te stellen.

 

In Jakobus 2:25 wordt het vertaald met boodschappers.

 

Uit het verband waarin malak en angelos gebruikt worden moeten opgemaakt worden of het om menselijke boodschappers of om engelwezens gaat.

 

 

Home – de bijbelstudie site

De volledige serie over de engelen