DE BIJBEL OVER HANDOPLEGGING
1.
De leer van de bijbel over
het opleggen der handen
De
bijbel spreekt over een leer van oplegging der handen.
"een
leer van … oplegging der handen"
(Hebr. 6:2)
De
leer bestaat uit de grote lijnen van het bijbelse onderwijs. De leer over
oplegging der handen bestaat dus uit de grote lijnen van het bijbelse onderwijs
over dit onderwerp.
2.
Wanneer werd handoplegging
toegepast?
Bij
welke gelegenheden in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament werd
handoplegging toegepast?
2.1. In het Oude Testament
2.1.1. Bij bepaalde offers was het
voorgeschreven
Bij
het brandoffer
"Dan
zal hij zijn hand op het brandoffer leggen, zo zal het hem ten goede,
welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen." (Leviticus 1:4)
In
het bijzonder bij het zondoffer.
Zie
Leviticus hoofdstuk 4.
"Wanneer
iemand zonder opzet zondigt in een van de dingen die de Here verboden heeft om
te doen." (Leviticus 4:1) In dat
geval moest er een zondoffer gebracht worden.
Een
overtreding brengt schuld (4:3) en door middel van het zondoffer moest er
verzoening worden gedaan opdat God zou vergeven (4:20)
Er
wordt in Leviticus 4 voorgeschreven welk zondoffer verschillende personen en
groepen moesten brengen als ze zonder opzet gezondigd hebben
"Indien
de gezalfde priester zonde gedaan heeft … hij zal zijn hand op de kop van de
stier leggen" (4:3,4)
"Indien
de gehele vergadering Israels zonder opzet zonde gedaan heeft …de oudsten der
vergadering zullen hun handen op de kop van de stier leggen " (4:13,15)
"Als
een vorst gezondigd heeft .. hij zal
zijn handen op de bok leggen" (4:22,24)
"Indien
iemand van het volk des lands zonder opzet gezondigd heeft …. Hij zal zijn hand
op de kop van het zondoffer leggen" (4:27,29,33)
Een
zondoffer met handoplegging was ook onderdeel van de door God voorgeschreven
ceremonie voor de aanstelling van de priesters.
"Dit
is nu wat gij hun doen zult, om hen te heiligen om voor Mij het priesterschap
te bekleden: neem een jonge stier …. Voorts zult gij de stier doen naderen voor
de tent der samenkomst, en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van
de stier leggen. Gij zult de stier slachten voor het aangezicht des Heren … het
is een zondoffer" (Exodus 29:1,10,11). Zie ook Leviticus 8:14,18,22.
Een
bijzonder geval is wat er moest gebeuren met de levende bok op de grote
verzoendag.
"Maar
de bok waarop het lot voor Azazel gevallen is, zal men levend voor het
aangezicht des Heren stellen, om daarmee verzoening te doen, door hem voor
Azazel de woestijn in te zenden" (Lev. 16:10)
"en
Aaron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al
de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden,
belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die
daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun
ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land" (Lev.
16:21,22)
2.1.2.
Bij zegenen
We
lezen dat er bij een zegening soms handoplegging werd toegepast. Het is niet
duidelijk of dit altijd gebeurde. Want bij andere zegeningen die worden
beschreven wordt niet uitdrukkelijk vermeld dat er handen werden opgelegd. En
bij sommige zegeningen, zoals de priesterlijke
zegen voor het gehele volk in Numeri 6,
is er geen sprake van handoplegging. Dat is natuurlijk ook praktisch
gezien onmogelijk als je een geheel volk tegelijk zegent. Eventueel zou je in
dat geval een vertegenwoordiger van het volk kunnen zegenen maar dat wordt niet
vermeld. De handoplegging was dus blijkbaar niet essentieel voor de zegening.
Als
Jakob de zonen van Jozef zegent wordt de handoplegging wel vermeld. Wellicht
omdat er iets bijzonders mee aan de hand was.
"En
Jozef zeide tot zijn vader: Dat zijn mijn zonen .. daarop zeide hij (Jakob)
breng hen toch tot mij opdat ik hen zegene
... toen strekte Israël de rechterhand uit en legde die op het hoofd van
Efraim .. en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse " (Genesis 48:9,14)
2.1.3. Bij de aanstelling van
leiders
"Toen
zeide de Here tot Mozes: Neem u Jozua, de Zoon van Nun, een man, van geest
vervuld, en leg hem uw hand op, en stel hem voor de priester Eleazar en voor de
gehele vergadering, en geef hem in uw tegenwoordigheid uw bevelen en leg van uw
heerlijkheid op hem, opdat de gehele vergadering der Israëlieten het hore…….
Hij legde hem zijn handen op .." (Numeri 27:18,19,23)
"Jozua,
de Zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen
op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden zoals Mozes
geboden had"
(Deut.
34:9)
Ook
hier is, net als bij zegenen, niet duidelijk of dit soms of altijd gebeurde.
2.1.4. Bij de afzondering, de
wijding, van de Levieten
Leviticus
8:5-22.
De
Levieten worden eerst gereinigd en daarna aan de Here gewijd.
"Vervolgens
zult gij de Levieten doen naderen voor de tent der samenkomst, en de gehele
vergadering der Israëlieten samenroepen. Hebt gij de Levieten voor het
aangezicht des Heren doen naderen, dan zullen de Israëlieten de Levieten de
handen opleggen, en Aaron zal de Levieten bewegen als een beweegoffer uit de Israëlieten
voor het aangezicht des Heren, en zij zullen bestemd zijn om de dienst des
Heren te verrichtten" (Numeri 8:9-11)
"Aldus
zult gij de Levieten uit de Israëlieten afzonderen, opdat de Levieten mijn
eigendom zijn. Eerst daarna zullen de Levieten naar binnen gaan om bij de tent
der samenkomst dienst te doen: gij zult hen reinigen en als een beweegoffer
bewegen. Want zij zullen mij uit de Israëlieten onvoorwaardelijk geschonken
zijn; Ik heb hen voor mij genomen in plaats van alles wat het eerst uit de
moederschoot komt, van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten. Want alle
eerstgeborenen onder de Israëlieten, zowel mens als dier, zijn mijn
eigendom" (Numeri 8:14,15)
Dit
was een eenmalige gebeurtenis. Het moment waarop voor het eerst de Levieten
werden gewijd aan de dienst van God in de tabernakel. De Levieten kwamen in de
plaats van alle eerstgeborenen van het gehele volk.
2.1.5. Bij de bestraffing van een
vloeker
"En
de zoon van de Israëlitische vrouw lasterde de Naam en vloekte; toen brachten
zij hem tot Mozes….. en zij zetten hem in verzekerde bewaring in afwachting van
een beslissing op grond van een uitspraak des Heren. Toen sprak de Here tot
Mozes: Breng de vloeker buiten de legerplaats, en allen die het gehoord hebben,
zullen hun handen op zijn hoofd leggen, daarna zal de gehele vergadering hem
stenigen." (Leviticus 24:11-14)
Allen
die de vloek van de vloeker gehoord hadden moesten hun handen op zijn hoofd
leggen. Het is moeilijk te begrijpen waarom dit moest gebeuren. Er zijn wel
enkele mogelijke verklaringen te bedenken maar er is niet met zekerheid vast te
stellen of een van die verklaringen juist is. Daarover in punt 5 meer.
2.2. In het Nieuwe Testament
2.2.1. Bij zegenen
Jezus
die de kinderen zegent
"Toen
werden de kinderen tot hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en
bidden … En Hij legde hun de handen op"
(Mattheus 19:13,15)
"En
zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken …. En Hij omarmde
ze en hun de handen opleggende zegende Hij ze" (Marcus 10:13,16)
Uit
het Nieuwe Testament blijkt dat voor zegenen de handoplegging niet essentieel
is want we zien b.v. in Lucas 24 dat Jezus zegende onder het opheffen van zijn
handen. "En Hij hief de handen omhoog en zegende hen" (Lucas 24:50)
In
het Nieuwe Testament krijgen we de instructie om onze vijanden te zegenen.
"Zegent wie u vervloeken" (Lucas 6:27) Ook in deze situatie is
handoplegging onmogelijk. En toch kun je hen blijkbaar zegenen.
2.2.2. Bij genezingen
2.2.2.1.
De Here Jezus
"Toen
de zon onderging, brachten allen die zieken hadden, lijdende aan allerlei
kwalen, deze tot Hem. Hij legde ieder van hen afzonderlijk de handen op en
genas hen." (Lucas 4:40)
"en
Hij legde haar de handen op" (Lucas 13:13)
"en
Hij kon daar geen enkele kracht doen; alleen genas Hij enige zieken door
handoplegging"
(Marcus
6:5)
"En
zij brachten een blinde tot Hem en smeekten Hem deze aan te raken . En Hij
vatte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp, en Hij spuwde in
zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: Ziet gij iets? En hij zag op en
zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen als bomen wandelen: Vervolgens legde
Hij weder de handen op zijn ogen, en hij zag duidelijk en was hersteld"
(Marcus 8:22-25)
De
Here Jezus paste handoplegging toe bij genezingen. Maar dat gebeurde niet
altijd. Zo genas Hij b.v. de slaaf van de hoveling op afstand, door slechts een
woord te spreken (Lucas 7:6,7,10). Handoplegging was dus niet essentieel, niet
noodzakelijk voor het welslagen van een genezing.
2.2.2.2.
De apostelen, de gelovigen
"Nu
geschiedde het, dat de Vader van Publius met ingewandskoortsen te bed lag; en
Paulus ging tot hem en deed een gebed, en hij legde hem de handen op en genas
hen" (Hand 28:8)
"en
hij heeft in een gezicht een man, genaamd Ananias, zien binnenkomen en hem de
handen opleggen opdat hij weer kon zien … En Ananias ging heen en kwam in het
huis, en hij legde hem de handen op …. En terstond vielen hem als schubben van
de ogen en hij kon weer zien" (Hand. 9:12,17)
"op
zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden" (Marcus
16:18)
2.2.3. Bij het ontvangen van de
Heilige Geest, vervulling met Gods Geest
(1) De apostelen Johannes en
Petrus leggen de Samaritanen de handen op
"Petrus
en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden dat zij de Heilige Geest
mochten ontvangen" (Hand. 8:15)
"Toen
legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest" (Hand.
8:17)
"En
toen Simon zag dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven,
bood hij hun geld aan en zeide: Geef ook mij deze macht, opdat, als ik iemand
de handen opleg, hij de Heilige Geest ontvange" (Hand. 8:18,19)
Hier
gaat om het ontvangen van de Geest. Hier is sprake van mensen die in Jezus
geloven en die toch de Geest nog niet hebben ontvangen. Dat is een uitzonderlijke
situatie uit de overgangstijd van de ene bedeling naar de andere. Voor nadere
uitleg, zie de volgende twee bijbelstudies: overgangstijd,
inwoning van
de Heilige Geest.
(2) Ananias die Saul de
handen oplegt
"En
Ananias ging heen en kwam in het huis, en hij legde hem de handen op en zeide:
Saul, broeder, de Here heeft mij gezonden … opdat gij weer zoudt zien en met de
Heilige Geest vervuld worden." (Handelingen 9:17)
Hier
gaat het, naast genezing, om de vervulling met de Heilige Geest. Voor uitleg
over de vervulling met Gods Geest, klik hier.
(3)
Paulus die enkele discipelen van Johannes de Doper de handen oplegt
"En
toen zij dit hoorden lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En
toen Paulus hen de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij
spraken in tongen en profeteerden" (Handelingen 19:6)
Paulus
arriveert in Efeze en hij komt daar in contact met een aantal discipelen van de
Johannes de Dooper. Ze waren alleen in de doop van Johannes gedoopt en niet in
die van Jezus. Paulus onderwijst hen nauwkeuriger over het evangelie en zij
laten zich nu ook dopen in de naam van Jezus. Ook in dit geval gaat het om een
unieke situatie uit de overgangstijd van de oude bedeling naar de nieuwe. Voor
uitleg en een nadere bespreking van dit bijbelgedeelte, zie de volgende twee
studies: De
overgangstijd. De inwoning van
de Heilige Geest.
Uit
het Nieuwe Testament blijkt dat handoplegging op zich niet essentieel
(noodzakelijk) is voor het ontvangen van de Heilige Geest en de vervulling met
de Geest. Op de pinksterdag ontvingen de discipelen de Heilige Geest zonder
handoplegging (Hand. 2.). Ook op Cornelius en zijn vrienden en familieleden
viel de Geest zonder handoplegging (Hand. 10).
2.2.4.
Bij het ontvangen van een geestesgave?
(1) De gezamenlijke oudsten
die Timotheus de handen op hebben gelegd
"In
afwachting van mijn komst moet gij u toeleggen op het voorlezen, het vermanen
en het leren. Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een
profetenwoord geschonken is onder handoplegging der gezamenlijke
oudsten" (1 Timotheus 4:13,14)
Er
is Timotheus op een bepaald moment een gave geschonken: "de gave in
u". De tekst geeft geen sluitend bewijs om welke gave het gaat. Is het de
Heilige Geest of is het een bepaalde geestesgave. Een geestesgave dat wil
zeggen een bekwaamheid die God door zijn Geest in christenen legt? Het directe
verband van de tekst, en het geheel van het onderwijs van de bijbel over de
Heilige Geest, geven wel een aanwijzing.
Het gaat waarschijnlijk om een geestesgave.
Uit
de brieven van het Nieuwe Testament blijkt niet dat iemand na zijn bekering nog
apart de Geest moet ontvangen. De gevallen die beschreven zijn in het boek
Handelingen hebben te maken met Gods speciale handelwijze in de overgangstijd.
(overgangstijd,
inwoning).
Dat wijst er op dat het in dit geval met Timotheus niet om het ontvangen van de
Geest kan gaan. Bij zijn bekering had deze de geest ontvangen. De handoplegging
die hier wordt beschreven is waarschijnlijk met zijn roeping en wijding voor
zijn bediening.
Het
directe verband wijst er op dat het om een geestesgave gaat. Er is een verband
tussen wat in vers 13 en in vers 14 wordt gezegd. Timotheus wordt aangespoord
om werkzaam te zijn als leraar en herder. Hij moet niet passief zijn. Als hij
passief zou zijn dan zou hij de geestesgave van leraar die hij had ontvangen
veronachtzamen, verwaarlozen.
Wat
verder opvalt is het volgende.
De
gave heeft hij ontvangen onder handoplegging der gezamenlijke oudsten. Er staat
niet 'door' (door middel van) de handoplegging. Het ging er mee gepaard, het
viel er mee samen.
Hij
heeft die gave ontvangen 'krachtens een profetenwoord'. Een profetenwoord kan
iemand geen geestesgave geven. Dat kan alleen de Heilige Geest. Het gaat hier
om een profetenwoord (een opbaring) dat God Timotheus die bepaalde geestesgave
had gegeven of wilde geven of zou gaan geven. Bij zijn bekering al, in dat
geval is het een openbaring van iets wat God al had gedaan, of op het moment
van de handoplegging door de gezamenlijke oudsten of vlak daarna.
(2) Paulus die Timotheus de
handen had opgelegd
"Om
die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn
handoplegging in u is. Want God heeft ons niet gegeven een geest van
lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en bezonnenheid" (2 Timotheus
1:6,7)
Hier
is net als in 1 Tim. 4:14 weer sprake van 'de gave Gods .. die in u is".
Uit
het verband van de tekst en de tekst zelf is niet met zekerheid vast te stellen
om welke gave het gaat. In vers 7 wordt wel vermeld dat Timotheus een geest van
kracht, van liefde en bezonnenheid heeft ontvangen. Dat zou 'de gave' kunnen
zijn, maar het hoeft niet. Je kunt het ook zo verstaan dat Timotheus met zijn
geestesgave van leraar aan de slag moet gaan. Dat kan hij omdat hij, net als
iedere andere christen, de Heilige Geest heeft ontvangen die een geest van
kracht, liefde en bezonnenheid is. In die geest en kracht moet hij doorgaan met
het uitoefenen van zijn geestesgave. Hij moet zich niet door de tegenstand
laten intimideren en niet stoppen met het uitoefenen van zijn geestesgaven van
onderwijs en pastoraat. Dit laatste lijkt me de meest overtuigende en
natuurlijke uitleg.
Spreekt
Paulus hier (in 2 Tim. 1:6) over dezelfde gebeurtenis als waarover in 1 Tim.
4:14 wordt gesproken? Er is in beide gevallen sprake van 'de gave .. die in u
is". Het gaat om een bepaalde specifieke gave, vandaar ook het bepaalde
lidwoord: 'de' gave. Het verschil is dat in het ene geval sprake is van
handoplegging door de gezamenlijke oudsten en in het andere geval van handoplegging
door Paulus. Dat hoeft elkaar niet uit te sluiten. Het kan zijn dat bij een
gelegenheid Paulus met de gezamenlijke oudsten van de plaatselijke gemeente
Timotheus de handen hebben opgelegd. Dat past goed in de stelling dat de
handoplegging plaats had in het kader van zijn roeping tot medewerker van
Paulus.
Het
andere verschil is dat in het ene geval de gave is geschonken 'onder'
handoplegging en in het andere geval 'door' handoplegging. Dit hoeft ook geen
tegenstelling te zijn. Als je handoplegging opvat als een symbolische
handeling. Voor een nadere bespreking, zie de volgende punten (4 en 5).
2.2.5. Bij het aanstellen van
diakenen
"Ziet
dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van
Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen" (Hand. 7:3)
"hen
stelden zij voor de apostelen, die na gebeden te hebben, hun de handen
oplegden"
(Hand.
7:6)
Door
de groei van de gemeente ging het mis met de eerlijke verdeling van materiele
hulp. De organisatie werd daarop aangepast. Zeven mannen zouden voortaan
verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening.
Algemeen,
en mijns inziens op goede gronden, wordt aangenomen dat hier voor het eerst
diakenen worden aangesteld. Paulus geeft later in 1 Tim 3 en Titus 1 instructie
over de aanstellingen van diakenen, in het bijzonder over de vereisten waaraan
kandidaat diakenen moeten voldoen.
Over
de procedure bij de aanstelling van diakenen, en trouwens ook van oudsten,
wordt in de bijbel niet veel gezegd. We hebben alleen het voorbeeld in
Handelingen 7 en in Handelingen 14:21. In het laatste geval wordt niets over
handoplegging gezegd, wel over het onder bidden en vasten opdragen. Het is niet
helemaal duidelijk of hier onder bidden en vasten de nieuw aangewezen oudsten
worden opgedragen door Paulus en zijn medewerkers en de gehele gemeente. Of dat
hier door Paulus en zijn medewerkers de gehele gemeente aan de Heer wordt
opgedragen. Het lijkt me in ieder geval heel nuttig om nieuwe oudsten en
diakenen onder bidden en vasten aan de Here op te dragen voor het werk dat ze
hebben te doen.
2.2.6. Bij het opdragen en
uitzenden van zendelingen
"'Nu
waren er te Antiochie in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk:
Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaen, de zoogbroeder van
Herodes, de viervorst en Saulus.
Terwijl
zij vasten bij de dienst des Heren, zeide de heilige Geest: Zondert mij nu
Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe ik hen geroepen heb. Toen vastten
en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan." (Hand.
13:1-3)
"Van
daar voeren zijn naar Antiochie, waar zij aan de genade Gods waren opgedragen
voor het werk, dat zij volbracht hadden" (Hand. 14:26)
Barnabas
en Paulus werden geroepen tot zendingswerk. Dit werd onderkend door de leraars
en profeten van de gemeente te Antiochie. Nadat hun roeping was onderkend werd
er gevast en gebeden en de leraars en profeten die achterbleven legden hen de
handen op.
3. Handoplegging en aanraking
(1)
Soms wordt in de bijbelverslagen aanraking en handoplegging aan elkaar
gelijkgesteld.
De zegening van de kinderen
"Toen
werden de kinderen tot hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en
bidden … En Hij legde hun de handen op"
(Mattheus 19:13,15)
"En
zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken …. En Hij omarmde
ze en hen de handen opleggende zegende Hij ze" (Marcus 10:13,16)
In
het verslag in Mattheus is het doel van de moeders dat Jezus de kinderen de
handen zou opleggen en bidden. In Marcus wordt als doel gegeven "opdat Hij
ze zou aanraken". Wat er daarna gebeurt is dat Hij ze de handen oplegt en
ze zegent.
Aanraken
is ruimer dan handoplegging. Het opleggen van de handen valt natuurlijk onder
aanraking.
(2)
Jezus die aanraakt
Hierboven
is, onder punt 2.2.2.1, besproken dat Jezus mensen genas met handoplegging. Ook
is daar vermeldt dat Jezus wel mensen genas zonder enige handoplegging of
aanraking. Waaruit de conclusie is getrokken dat handoplegging op zich niet
essentieel was.
Naast
de geschiedenissen waar wordt vermeldt dat Jezus zieken de handen oplegde zijn
er ook geschiedenissen in het Nieuwe Testament waar wordt gezegd dat Jezus
mensen aanraakte.
Handoplegging,
aanraken, soms geen van beiden. De Here Jezus handelde niet altijd hetzelfde.
(3)
Jezus die aangeraakt wordt
Hier
gaat het initiatief van de mensen zelf uit.
"En
men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, en zij smeekten Hem, dat
zij alleen maar de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem
aanraakten, werden behouden" (Mattheus 14:36)
"En
waar Hij ook kwam … daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem,
dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem
aanraakten, werden gezond." (Marcus 3:56)
Een
bekend voorbeeld uit het Nieuwe Testament van iemand die op eigen initiatief
Jezus aanraakte is de bloedvloeiende vrouw.
Marcus
5:25-34
Mattheus
9:20-22
Lucas
8:43-48
De
vrouw was ziek. Zij geloofde dat Jezus haar kon genezen. Wellicht had ze van
anderen gehoord dat zij genezen waren doordat zij Jezus aanraakten. Zie de
verzen hierboven. "en waar Hij ook kwam .. daar legden zij de zieken op de
markten en smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten
aanraken. En allen, die hem aanraakten, werden gezond." (Marcus 3:56) De
zieke vrouw doet hetzelfde. Alleen vraagt zij er niet eerst toestemming voor.
Zij deed het zo.
Tijdens
het openbare optreden van de Here Jezus was het de wil van de Vader om alle
zieken die een beroep op zijn Zoon deden te genezen. Nooit werd iemand
afgewezen. Het was dus ook de wil van de Vader, en daarom ook van de Zoon, dat
deze vrouw genezen zou worden als ze een beroep op Jezus deed. De Here Jezus
werkte in alles wat Hij deed samen met de Vader. In dit geval deed de Vader
door Hem heen een wonder, zonder dat Jezus zich daar vooraf in zijn menszijn
bewust van was. De Vader eerde het geloof dat de vrouw in Zijn Zoon had en
genas haar.
Het
essentiële punt is dat de vrouw een beroep op Jezus deed. Ze geloofde in Hem,
namelijk in zijn macht om te genezen. Als ze dat niet had geloofd dan had ze
ook niet de moeite gedaan om Hem aan te gaan raken. Als ze op een andere wijze
een beroep op de Here Jezus had gedaan dan was ze evengoed genezen.
"Dochter
uw geloof heeft u behouden (genezen)" Marcus 5:34
(4)
Kracht en de aanraking van Jezus
"Iemand
heeft Mij aangeraakt, want ik heb kracht van Mij voelen uitgaan." (Lucas
9:46)
Dit
zei de Here Jezus nadat de bloedvloeiende vrouw Hem in geloof aangeraakt had.
Op het moment dat ze Hem aanraakte ging er kracht van Jezus uit. Hij merkte dat
zelf op.
Het
opmerkelijke van het gebeuren is dat de vrouw genas terwijl Jezus er naar het
schijnt pas iets van merkte toen de genezing plaats had. Het lijkt erop dat
Jezus hier Zelf, in zijn menselijke bewustzijn, geen bewust wilsbesluit om te
genezen heeft genomen. Dit was een actie van de Vader door Hem heen.
Het
was de wil van de Vader om deze vrouw die in zijn Zoon geloofde te genezen en daarom
bekrachtigde Hij haar aanraking. Daarom reageerde Hij op haar aanraking en haar
geloof.
Het
is geen magie. Bij magie gaat het om het kennen van de juiste formule om kracht
af te tappen. Als je die formule kent dan kun je naar eigen believen van die
kracht gebruik maken. In de magie en het oosterse denken is God een
onpersoonlijke God. Men spreekt wel over
"the force" (de kracht)
of "the Godforce" (de
godkracht). Als je de wetmatigheden weet die deze kracht beïnvloeden kun je
daar gebruik van maken. Hier, bij de bloedvloeiende vrouw is er wat anders aan
de hand. De vrouw had niet het geheim ontdekt waarop zij de godforce zelf,
buiten de bewuste wil van de Zoon om, kon benutten. Zij deed een beroep op de
Vader, in de Zoon, en zij geloofde terecht dat het Gods bedoeling (dat het Gods
wil) was om haar te genezen.
Als
het in die situatie niet de wil van de Vader was geweest dat de bloedvloeiende
vrouw genas dan was er niets gebeurd. In die tijd, de tijd van Jezus openbare
bediening op aarde, genas God iedereen die een beroep op de Zoon deed. Als dat
niet het geval was geweest dan had zij Jezus zoveel kunnen aanraken als ze
wilde maar dan was ze niet genezen. God eerde haar geloof omdat haar geloof
gegrond was. Ze geloofde dat bij Jezus genezing te verkrijgen was en dat God
haar ook zou genezen. Ze uitte haar geloof door Jezus aan te raken. Haar geloof
was juist, ze vertrouwde er terecht op dat het Gods wil was om haar te genezen.
Anderen
raakten in die situatie ook de Here Jezus aan. Ze, de omstanders, drongen tegen
hem aan. Maar als gevolg daarvan gebeurde er niets. Die aanrakingen waren
anders dan de aanraking van de bloedvloeiende vrouw. Zij raakte Hem bewust aan
en met het geloof dat ze daardoor genezen zou worden.
Het
was niet de aanraking op zich die maakte dat ze genezen werd. God reageerde op
haar geloof. Op haar daad van geloof.
In dit verband zijn de teksten waarin sprake
is 'van kracht tot genezen'' opmerkelijk.
Die
kracht was er blijkbaar niet altijd of was niet altijd in dezelfde mate
aanwezig. "En er was kracht des Heren om te genezen" ( ) Toch lezen we in de bijbel dat in die tijd
nooit iemand die een beroep op Jezus deed werd afgewezen.
Of
er kracht des Heren was om te genezen werd soeverein door de Vader bepaald.
Jezus kon immers niets doen of Hij moest het de Vader zien doen. (Johannes 5:19).
Hij handelde onder leiding van de Vader. Als er in het plan van de Vader
genezingen moesten worden verricht dan zorgde de Vader voor kracht om te
genezen.
Hoe
onderkende men in die tijd (hoe onderkende Lucas) dat er in bepaalde situaties
kracht des Heren aanwezig was om te genezen? Leidde Hij dat af uit het feit dat
de Heer op die momenten velen genas?
----------------------------------------
Is de aanwezigheid van kracht des
Heren om te genezen verbonden met de zalving met de Heilige Geest. Daar lijkt
de bekende tekst "De Geest des Heren is op mij om" (Lucas 4:18) op te
wijzen. Maar vanaf zijn doop in de Jordaan rustte de Geest permanent in volheid
op de Here Jezus. De permanent aanwezige Geest zou daarom de permanente
aanwezigheid van kracht om te genezen betekenen. Maar de teksten over de
aanwezigheid van de kracht om te genezen lijken juist aan te geven dat die kracht
er niet altijd (in dezelfde mater) was.
--------------------------------------------
(5)
Kunnen wij op dit moment Jezus aanraken?
In
de evangelische en speciaal de charismatische wereld wordt nog al eens geleerd
dat wij Jezus in geloof aan kunnen raken. Als voorbeeld worden de teksten uit
het Nieuwe Testament die over het aanraken van Jezus gaan gebruikt. Net zoals
de mensen toen Jezus aanraakten zo kunnen wij, zo stelt men, dat tegenwoordig
ook doen, maar dan in geloof.
In
de bijbelteksten gaat het om het werkelijk, om het fysiek aanraken van Jezus.
Dat is sinds de hemelvaart van de Here Jezus onmogelijk. Wij kunnen Jezus op
die manier niet meer aanraken.
Ja,
zegt men, maar we kunnen het nog wel in geloof. Maar wat houdt dat in? In het
Nieuwe Testament werd Jezus ook in geloof, maar wel fysiek, aangeraakt.
De
bloedvloeiende vrouw raakte Jezus letterlijk aan en tegelijkertijd ook in
geloof. Ze raakte Jezus aan en dat deed ze in geloof. Ze rekende erop dat de Heer
haar zou genezen als ze Hem aanraakte. De Heer zei dat haar geloof haar had
behouden (genezen).
Op
deze manier Jezus in geloof letterlijk aanraken is voor ons onmogelijk.
Is
er dan nog een andere manier om Jezus in geloof aan te raken, op een niet
letterlijke wijze? Het is moeilijk vast te stellen wat men daar onder verstaat.
Het
gaat om een daad van geloof. Misschien het moment waarop men er op vertrouwt
dat de Heer heeft genezen of zal genezen? Bedoelt men er mee dat een mens door
geloof in zijn genezing kan gaat staan of dat men in geloof genezing claimt?
Dit
zal echter niet werken want nergens in de bijbel wordt iedere zieke genezing
toegezegd. In die zin valt er niets te claimen. Je kunt gaan staan in je
genezing wat je wilt maar er zal niets gebeuren.
Misschien
kan het toch als God iemand door zijn Geest verzekerd dat hij hem of haar op
dat moment wil genezen. Dan kun je door geloof die persoonlijke belofte
aanvaarden.
Ik zie
niet in hoe wij Jezus op dit moment aan zouden kunnen aanraken. We kunnen wel
tot Hem bidden. We kunnen nog steeds in gebed een beroep op Hem doen. We kunnen
bijvoorbeeld ook nu nog steeds in gebed om genezing vragen.
Er
moet wel bij gezegd worden dat de situatie wat betreft genezing nu niet meer
hetzelfde is als in de tijd dat de Here Jezus op aarde optrad. In die tijd had
God besloten om het Messiasschap van de Here Jezus te bevestigen door iedere
zieke die een beroep op Zijn Zoon deed te genezen. Nu is dat anders. Nergens
staat in de bijbel de belofte dat God ons altijd zal genezen. Ik wijs er
nogmaals op dat je ‘door geloof’ in je genezing kunt gaan staan en in geloof je
genezing claimen wat je wilt, maar als het niet Gods wil is dat je geneest dan
zul je niet genezen.
Zie
verder de serie bijbelstudies over ziekte en genezing.
(6)
Kan Jezus op dit moment ons aanraken?
Letterlijk
is dit niet te verwachten, al zou Jezus het wel kunnen als Hij het zou willen.
Hij kan wel door de Heilige Geest met kracht op ons komen en een werk in ons
doen. Dat zou je een aanraking van Jezus kunnen noemen.
Je
zou ook handoplegging, aanraking, die in de naam van Jezus door zijn
dienstknechten gebeurt in bepaalde zin als een aanraking van Jezus kunnen
beschouwen. Immers als zij geleid worden door God is het de Geest van God die
door hen heen werkt.
Ongeveer
op de manier waarop God ook nu nog door de mond van zijn diensknechten tot ons
kan spreken. "Alsof God u door onze mond vermaande: Laat u met God
verzoenen." Zo zou je dan kunnen zeggen “alsof God u door onze handen
aanraakte”.
(7)
Het aanraken van de apostelen
Petrus
“zo
zelfs, dat men de zieken op straat droeg en op bedden en matrassen legde,
opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou
vallen” (Hand. 5:15)
De
zieken werden naar buiten gebracht opdat zijn schaduw op hen zou vallen. Zij
zochten bewust de aanraking (van de schaduw) van de apostel Petrus
Paulus
“En
God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken
of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen
van hen weken en de boze geesten uitvoeren” (Hand. 19:11,12)
Zweetdoek.
Het
gaat het niet om magie maar om een uiting van geloof. Er is geen kracht in de
schaduw of de zweetdoek zelf. Er gaat kracht vanuit omdat God verkoos deze
dingen op die momenten te bekrachtigen met de werking van Zijn Geest.
Kan
dit nu nog? Kunnen we dit soort zaken verwachten? Het is niet helemaal uit te
sluiten maar niet erg waarschijnlijk.
De
wonderen die God door de handen der apostelen deed (Hand. 2:43; 5:12) waren een
speciale bevestiging van de bediening en de boodschap van de apostelen. Nodig
voor het funderen van de gemeente van Jezus Christus. In de zin van de twaalf
apostelen zijn er nu geen apostelen meer. Maar in het bijzonder in
zendingssituatie kun je verwachten dat God nog steeds, als Hij dat nodig acht,
de boodschap van het evangelie en zijn dienstknechten zal bevestigen door
wonderen, genezingen.
(8)
Ook in de occulte wereld wordt er aangeraakt
Voor
een goede werking van de occulte krachten en gaven is vaak een punt van contact
nodig.
Een
aanraking of er moet iets materieels zijn wat afkomstig is van de persoon waar
men de kracht op wil richten. Bijvoorbeeld een foto van de zieke of de vermiste
bij helderziendheid. En bij voodoo b.v. een stukje nagel of haar.
Dan
zijn er natuurlijk ook nog de magnetiseurs die via hun handen kracht over
dragen.
4. Vragen over handoplegging
Is
het louter een symbolische handeling. Of gebeurt er iets als je het toepast.
Dat wil zeggen: is het meer dan slechts een symbolische handeling. En als het
meer is dan een symbolische handeling wat gebeurt er dan precies. En als het
een symbolische handeling is wat beeldt het dan uit.
In
de volgende punten wordt nader ingegaan op deze vragen
5. De symbolische betekenis
van handoplegging
Wat
symboliseert het? Wat stelt het voor? Wat drukt het uit?
We
kunnen uit de beschrijving van de gelegenheden waarbij handoplegging werd
toegepast afleiden dat handoplegging in het bijzonder een symbool is voor (1) identificatie
(gemeenschap) en (2) overdracht.
Identificatie,
dat wil zeggen vereenzelviging, éénverklaren. Overdracht wil zeggen: er wordt
iets overgedragen of doorgegeven of door bemiddeling ontvangen.
Het opleggen van de handen bij de offers (het
brandoffer, de zondoffers, de ene bok tijdens de grote verzoendag) symboliseert
identificatie, vereenzelviging en overdracht.
Door
handoplegging identificeert degene die het offer brengt zich met het offerdier.
Daarom kan het plaatsvervangend voor de offeraar, of voor de personen namens
wie de offeraar optreedt, geslacht worden. Daarnaast zien we ook overdracht. Op
symbolische wijze draagt men de eigen zonde over op het offerdier.
De
tekst waarin dit het duidelijkste wordt aangegeven is Leviticus 16:21,22.
"en
Aaron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al
de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden,
belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die
daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun
ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land"
"zo
zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen"
Hoe
worden de ongerechtigheden overgedragen? Door belijdenis en handoplegging.
Ook
bij het apart zetten van de Levieten voor de dienst in de Tabernakel zijn de
twee elementen te herkennen. Als onderdeel van de wijding wordt de Israëlieten
opgedragen om de Levieten de handen op te leggen.
Door
het opleggen verklaarden zijn zich één met de Levieten. De Levieten waren een
deel van henzelf, van geheel Israël. En de Israëlieten droegen ook de
aanspraken van God op hun eigen eerstgeborenen over op de Levieten. Dit is de
meest logische verklaring, al wordt in de tekst zelf geen verklaring gegeven.
Bij
zegenen lijkt meer overdracht op de voorgrond te staan. De zegenaar deelt als
een soort tussenpersoon namens God zegeningen uit. Het is strikt genomen niet
helemaal overdracht. Geen overdracht van de degene die zegent naar degenen die
gezegend wordt. Degene die zegent spreekt een zegen uit, en als God achter die
zegen staat, als dit onder leiding van God gebeurt, dan bekrachtigt God die
zegen, dan zorgt God ervoor dat er ook gebeurt wat in de zegen staat.
Een
zegen heeft alleen effect als deze door God bekrachtigd wordt. God zal alleen
een zegen bekrachtigen waar Hij achter staat.
Een
apart geval is de handoplegging bij het voltrekken van de doodstraf aan een
vloeker. De getuigen, die de vloek(en) gehoord hebben, moeten voor de
voltrekking van het vonnis hun handen op vloeker leggen. Wat is hier de
betekenis van?
Het
lijkt me dat je moeilijk kunt veronderstellen dat handoplegging hier identificatie
betekent. Dan zou je jezelf vereenzelvigen met een vloeker. Wellicht
symboliseert het overdracht. De verontreiniging die het gevolg is van het horen
van de vloek(en) wordt symbolisch teruggegeven (overgedragen) aan de vloeker.
Afstand nemen van de zonde van de ander.
Bij
het aanstellen van leiders is er sprake van identificatie en overdracht.
God
droeg Mozes op om Jozua als zijn opvolger aan te stellen. Dat moest hij
publiekelijk doen door hem de handen op te leggen en geboden te geven. Er staat
uitdrukkelijk dat dit in het bijzijn van geheel Israël moest gebeuren. De Israëlieten
erkenden Mozes als de door God aangestelde en bevestigde leider en profeet.
Door Jozua de handen op te leggen droeg Mozes als het ware een stuk van het respect
en de erkenning dat het volk voor hem had over op Jozua. Ze zagen dat Mozes
zich één verklaarde met Jozua. Zo legde Mozes een deel van zijn aanzien bij het
volk (een deel van zijn heerlijkheid) op Jozua.
"Toen
zeide de Here tot Mozes: Neem u Jozua, de Zoon van Nun, een man, van geest
vervuld, en leg hem uw hand op, en stel hem voor de priester Eleazar en voor de
gehele vergadering, en geef hem in uw tegenwoordigheid uw bevelen en leg van uw
heerlijkheid op hem, opdat de gehele vergadering der Israëlieten het hore…….
Hij legde hem zijn handen op .." (Numeri 27:18,19,23)
Stel
hem voor de priester Eleazar en voor de gehele vergadering … opdat de gehele
vergadering der Israëlieten het hore.
Hetzelfde
zien we bij de aanstelling van de zeven diakenen in Handelingen 6. Het volk
heeft, aan de hand van de vereisten die de apostelen hadden vastgesteld, zeven
mannen voorgesteld die de verzorging van de hulpbehoevenden moesten verzorgen.
Die taak was tot nu toe door de apostelen zelf verricht. Als onderdeel van de
aanstelling bidden de apostelen voor hen en leggen hen de handen op.
Door
de handoplegging verklaarden zij zich één met hen. De apostelen demonstreerden
zo publiekelijk dat ze volledig achter de zeven stonden. Zo legden ze een
stukje van hun gezag (hun heerlijkheid) op de zeven. Hier is dus sprake van
overdracht van gezag. De mensen zullen meer geneigd zijn om hun bediening te
aanvaarden omdat ze weten dat de apostelen achter hen en hun bediening staan.
In
het geval van de aanstelling van Jozua gaat het om meer dan vereenzelviging.
Het gaat om meer dan overdracht van gezag, van het delen van gezag. Het gaat
ook om het bekwaam maken voor de taak. Jozua werd openlijk aangesteld als
dienaar van Mozes en als toekomstige opvolger. Door de handoplegging ontving
Jozua ook de wijsheid die hij als toekomstig leider nodig zou hebben.
"Jozua,
de Zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn
handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden
zoals Mozes geboden had"
(Deut.
34:9)
Toch
staat er dat Jozua reeds voor de handoplegging vol was met Gods Geest (Numeri
17:19)
Wellicht
ging het hier ook om een speciale geestesgave, de geestesgave van wijsheid.
Het
is niet duidelijk of hetzelfde gebeurde bij de zeven. Voordat zij werden
uitgekozen waren zij ook al vol van de Geest. Onder meer op dit kenmerk werden
zijn uitgekozen. Dus een speciale toerusting door Gods Geest was niet nodig.
Immers de Geest woonde al in de zeven, zoals hij in elke christen woont. Onder
het Oude Verbond was dat nog niet het geval bij iedere gelovige. Daar woonde de
Geest alleen bij bepaalde mensen die een van God gekregen taak moesten
uitvoeren.
Er
worden in het boek Handelingen twee gevallen beschreven waarin handoplegging
wordt verbonden met het ontvangen van de Heilige Geest. Het gaat hier om unieke
gebeurtenissen uit de overgangstijd van Israël onder het Oude Verbond naar de
gemeente die samengesteld werd uit Joden, Samaritanen (half-joden), en
heidenen. Dan is er nog het geval waarin handoplegging wordt verbonden met
vervulling met de Geest.
Naast
overdracht speelde in die situatie het motief van identificatie een belangrijke
rol. Die twee zijn met elkaar verbonden. Als dit niet wordt onderkend dan komt
dat omdat niet wordt gezien dat het om bijzondere, unieke, gevallen gaat.
De
gelovigen in Samaria worden door Petrus en Johannes de handen opgelegd. Zij
ontvangen op dat moment de Heilige Geest (Hand. 8:17). Hier wordt door de
handoplegging voor de Joden en Samaritanen zichtbaar gemaakt dat de beiden
groepen nu zonder onderscheid tot het lichaam van Christus behoren. De
apostelen moeten als gezanten van God en als vertegenwoordigers van de joodse
christenen openlijk laten zien, dat de eeuwenoude kloof tussen Joden en
Samaritanen op dat moment verdwenen is. Door handoplegging verklaren zij zich
zichtbaar één met de gelovige Samaritanen. Om de eenheid tussen joodse
gelovigen en Samaritanen te bewaren handelde God op deze wijze. Om dit te
bewerken of te bevorderen had God blijkbaar besloten om de ontvangst van de
Heilige Geest uit te stellen en de ontvangst te verbinden aan de gemeenschap
(handoplegging) met de joodse apostelen.
Dit
is dus wat anders dan een beschrijving van de standaardprocedure voor het
ontvangen van de Heilige Geest. Het is geen standaardprocedure die altijd en
overal gevolgd moet en kan worden. Als dat wel het geval was geweest dan had
Filippus het zelf wel kunnen doen. Hij was immers vervuld met de Geest en deed
grote wonderen en tekenen. Hij was het instrument voor een grote opwekking in
Samaria. Maar dat heeft hij niet gedaan. Het ging er om dat de handoplegging
door de apostelen werd uitgevoerd.
Het
zou te ver voeren om op dit moment diep op deze zaak in te gaan. Daarom verwijs
ik naar enkele andere studies waar deze dingen grondig worden besproken vanuit
de Schrift. (Overgangstijd,
inwoning van
de Heilige Geest, doop met de Geest,
vervulling met
de Geest)
Bij
Ananias die Paulus de handen oplegde (Hand. 9:17) en bij Paulus die de
discipelen van Johannes de Doper de handen oplegde is er naast overdracht ook
een belangrijk element van identificatie.
In
het geval van Paulus was er een bijzondere daad van identificatie nodig. Saulus
was de ergste vervolger van de gemeente. Door deze handoplegging wordt Paulus
duidelijk gemaakt: “de christenen, die ik vroeger vervolgd heb, verklaren zich
nu één met mij”.
Paulus
legt in Efeze de twaalf discipelen van Johannes de Doper de handen op (Hand.
19:6), ze worden gedoopt in de naam van Jezus en ontvangen de Heilige Geest.
Door handoplegging wordt opnieuw de gemeenschap zichtbaar met voorheen
gescheiden groepen. De twaalf zijn nu geen volgelingen van Johannes de doper
meer maar christenen. Ze zijn opgenomen in het ene lichaam van Christus.
In
het geval van handoplegging voor genezing is er sprake van een soort van
overdracht. Paulus bidt en legt de handen op en de zieken op Malta worden
genezen. Degenen die de handen oplegt bemiddeld als het ware. In antwoord op
gebed en handoplegging bewerkt de Geest van God genezing.
In
het geval van Timotheus, de handoplegging door Paulus en de gezamenlijke
oudsten, is er duidelijk sprake van overdracht (de gave die in u is) en
waarschijnlijk ook identificatie, vereenzelviging. Paulus en de oudsten die
zich één verklaren met Timotheus en het werk waartoe deze is geroepen.
Bij
het uitzenden van Paulus en Barnabas (Hand. 13:3) is er ook sprake van identificatie.
De andere leraren en profeten verklaren zich één met Paulus en Barnabas in hun zendingsactiviteit.
Ze staan er achter.
Wellicht
symboliseert het ook overdracht. Overdracht van genade, bekwaammaking, voor het
werk dat ze te doen staat. Het gaat dan om de ontvangst van genade van God,
ontvangen in antwoord op het gebed van de
andere profeten en leraars, en symbolisch voorgesteld door de
handoplegging. Er zijn geen aanwijzingen dat Paulus en Barnabas nog een
speciale gave nodig hadden om het werk te kunnen doen. Wat ze wel nodig hadden
was natuurlijk Gods voortdurende leiding, zegen en medewerking. Maar die werd
van moment tot moment ontvangen.
6.
Wat bewerkt handoplegging?
6.1.
De verschillende opvattingen
6.1.1.
De louter symbolische opvatting
In
dat geval is handoplegging niet meer dan een vorm van communicatie. Door
handoplegging communiceert men naar alle aanwezigen dat men zich één verklaart.
Of men communiceert dat men bidt om overdracht, om b.v. het ontvangen van een
zegen of genezing.
6.1.2. De opvatting dat er
kracht van de handeling zelf uitgaat
Op
dezelfde manier zoals in de katholieke theologie er kracht wordt toegeschreven
aan het uitvoeren van de sacramenten. Als die bij de juiste gelegenheid en door
de juiste persoon op de juiste wijze worden uitgevoerd dan gebeurt er
automatisch iets in de geestelijke wereld. Ex opere operato, krachtens de
handeling zelf. De manier om wedergeboren is dan het ondergaan van de
waterdoop. De handeling van de waterdoop is essentieel voor het wedergeboren
worden. (Uiteraard is deze visie op de sacramenten niet juist. Voor een nadere
bespreking, klik
hier)
6.1.3. De opvatting dat
handoplegging het afleggen van een verklaring is
Een
verklaring die in de geestelijke wereld wordt begrepen en erkend. Door God en
de engelen, de heilige en de gevallen. En waar de onzichtbare wereld ook naar
handelt. Op reageert.
Het
is een positie bepaling. Hier staan we.
6.1.4. De opvatting dat de
handeling alleen effect heeft als deze in geloof wordt uitgevoerd
Er
zit geen kracht in de handeling zelf. Alleen als de handeling een uitdrukking
van geloof is en onder leiding van God wordt toegepast wordt deze door God
bekrachtigd.
6.2.
Welke opvatting is de juiste?
In
bepaalde gevallen, zoals bij de aanstelling van diakenen of andere leiders,
heeft het zeker een communicatief element. Het maakte alle aanwezigen duidelijk
dat Mozes achter de aanstelling van Jozua stond en dat de apostelen achter de
aanstelling van de zeven stonden. Dat demonstreerden ze door zich met de
symbolische handeling van handoplegging één te verklaren.
De
'sacramentele' opvatting waarbij men er van uitgaat dat er kracht van de
handeling zelf uitgaat kan niet juist zijn, want uit de bijbelse gegevens
blijkt dat de handeling van het opleggen der handen niet essentieel, dat wil
zeggen niet noodzakelijk, is bij zaken als genezen, zegenen, vervulling met de
Geest, etc. Immers soms zegent men met handoplegging, een andere keer zonder.
Soms geneest men met handoplegging, soms ook zonder. De Here Jezus genas soms
door het spreken van een enkel woord zonder enige symbolische handeling. In
plaats van handoplegging bij genezing past men in andere gevallen zalving met
olie toe. De handeling is op zich niet essentieel voor het te bereiken doel.
De
opvatting die het beste de bijbelse gegevens verklaard is de opvatting dat
handoplegging een symbolische handeling is die, als deze in geloof en onder
leiding van Gods Geest wordt toegepast, door Gods Geest wordt bekrachtigd. In
plaats van de handoplegging zou men b.v. bij genezing ook zalving door olie
kunnen toepassen. Dat maakt niet veel uit, althans dat is niet wezenlijk.
De
handeling zelf is niet essentieel voor het te bereiken doel, maar het geloof,
waar deze handeling een uitdrukking van is, is dat wel.
Bij
de zalving met olie (Jakobus 5) staat niet dat de zalving de zieke zal
oprichten. Er staat 'het gelovige gebed zal de zieke gezond maken en de Here
zal hem oprichten' (Jak. 5:15). Niet de zalving maar het gelovige gebed maakt
de zieke gezond. Nog nauwkeuriger: God zelf geneest in antwoord op het gelovige
gebed. En dat geloof wordt uitgedrukt en ondersteund door de zalving.
Er
moet leiding van de Geest en instructie vanuit de bijbel zijn voordat met Gods
zegen handoplegging kan en mag worden toegepast. De wil van God moet duidelijk
zijn. Duidelijk dat in die situatie de handeling kan of moet worden toegepast.
En inzicht in Gods wil over het beoogde effect. Als dat er is dan moet de
handeling in geloof gedaan worden.
Er
is een parallel met het 'woord des bevels' (word of command) dat wij als
gelovigen in de naam van Jezus uit kunnen spreken tegen boze machten. Er zit
geen kracht in de woorden op zich. En toch gebeurt er wat omdat God onze
woorden bekrachtigt. Op het moment dat wij de boze geesten bevelen om uit te
gaan dwingt de Geest hen om te vertrekken. God heeft zich gebonden om 'het
woord van bevel' dat wij in Jezus naam en onder leiding van Zijn Geest en in de
kracht van de Geest uitspreken te bekrachtigen.
Hetzelfde
moet gebeuren bij handoplegging wil deze op het gebied van overdracht (het
ontvangen van een zegen in de een of andere vorm) effectief zijn.
Enkele
teksten lijken te ondersteunen dat handoplegging de beoogde zaak zelf bewerkt.
Bijvoorbeeld de uitspraak dat Jezus zieken genas door handoplegging. Maar
eerder is er al op gewezen dat handoplegging voor genezing niet essentieel was.
Handoplegging kan niet mechanisch werken.
Paulus
spreekt er over dat door zijn handoplegging er een gave in Timotheus is. Het
meest waarschijnlijk is dat Paulus hier wat er was gebeurd samenvatte door te
verwijzen naar de symbolische handeling. Door een profetenwoord was duidelijk
geworden welke roeping en gave Timotheus had of zou ontvangen. Daarop hebben
Paulus en de oudsten voor hem gebeden. In plaats van 'door mijn handoplegging'
staat er in de parallelle tekst 'onder de handoplegging'.
Handoplegging
is ook een positiebepaling in de onzichtbare wereld. Een getuigenis, een
statement. Net zoals de handeling van het avondmaal een verkondiging zonder
woorden is van de dood van Christus. Een verklaring vooral in het verband van
het aspect van het één verklaren.
Niet
alleen God en de goede engelen erkennen deze handeling maar ook de boze geesten
onderkennen dit.
Jezelf
één verklaren met mensen die, al of niet verborgen, boze geesten hebben maakt
dat de boze geesten toegang tot je leven krijgen. Het brengt in gemeenschap met
boze geesten. Op dezelfde manier waarop deelnemen aan de tafel der boze geesten
(offermaaltijden in afgodstempels) in gemeenschap met boze geesten brengt. Het
zet de deur open. Eénverklaren maakt in dit geval ruimte voor overdracht. Maar
dan van een verkeerde Geest.
7.
Handoplegging, aanraking, in
occultisme, magie en heidense godsdiensten
Ook
in het occultisme kent men handoplegging. Denk aan de magnetiseurs. Er gaat
kracht van hen uit maar het gaat wel om demonische kracht.
Naäman,
de legeroverste van de koning van Aram, was bekend met magnetiseurs. Hij had
gedacht dat Elisa ook een soort magnetiseur was. Nadat Elisa hem opgedragen had
om zevenmaal in de Jordaan te baden wordt hij toornig:
"Toen
werd Naäman toornig en ging heen, terwijl hij zeide: "Zie, ik dacht bij mijzelf,
hij zal zeker naar buiten komen en daar gaan staan en de naam van de Here, zijn
God, aanroepen en zijn hand heen en weer bewegen en zo de melaatsheid
wegnemen." (2 Koningen 5:11)
Elisa
doet dat juist niet. Waarschijnlijk om duidelijk te maken dat hij geen gewone
magnetiseur was met krachten in zijn handen. Elisa gaat zelfs zo ver dat hij
niet eens naar buiten komt als Naaman bij zijn huis komt. Naäman zou worden
genezen, maar hem moest duidelijk gemaakt worden dat die genezing niet door
Elisa maar door God zou worden verricht. Vandaar dat er juist in deze situatie
geen sprake was van handoplegging, aanraking of
met de hand over het lichaam bewegen.
In
dit verband is het getuigenis van Amy Carmicheal verhelderend. Zij werkte als
zendeling in Zuid India. Ze leefde tamelijk geïsoleerd, in een gebied waarin
medische hulp niet aanwezig was. Het dichtstbijzijnde zendingsziekenhuis was
enkele dagreizen van haar verwijderd. Uit bewogenheid met de zieken bad zijn,
na lange overweging, om de geestesgave van genezing. Vroeger bad zij ook met de
zieken maar nu begonnen er velen te genezen. Het duurde een jaar en toen
hielden de genezingen op. Haar eigen verklaring is dat de genezingen te veel de
focus op haar richten. Het fenomeen van de machtige genezer is in het Hindoeïsme
niet onbekend, de wonderdoener, de yogi, die werkt met de goddelijke krachten
die in hem wonen. De bijgelovige Hindoes begonnen haar door de genezingen te
vereren als een soort yogi, als een halfgoddelijke goeroe. Dat werd een
hinderpaal voor de evangelieverkondiging. Genezingen kunnen door heidense
mensen verkeerd worden opgevat, zoals ook Paulus heeft meegemaakt (Handelingen
14:8-19).
In
het Hindoeïsme kent men de aanraking door de yogi. Men noemt dat de Shakti
Path. Als de yogi aanraakt, meestal op het voorhoofd, dan krijgt men een
ervaring.
(De bekeerde, voormalige Hindoe, Rabi
Maharaj beschrijft in zijn boek[1]
dit begrip als volgt:Shakti Pat, "een uitdrukking, die gebruikt wordt voor
de aanraking van een goeroe, gewoonlijk met zijn hand, op het voorhoofd van de
vereerder, wat bovennatuurlijke effecten teweegbrengt. Shakti betekent
letterlijk "macht" en in het toebrengen van shakti pat wordt de
goeroe een kanaal van oerkracht, de kosmische kracht, die aan het universum ten
grondslag ligt en die belichaamd is in de godin Shakti, de gemalin van Shiva.
Het bovennatuurlijke effect van Shakti
door de aanraking van de goeroe kan de vereerder tegen de grond doen slaan,
of hij kan een helder licht zien, en een ervaring krijgen van innerlijke verlichting
of nog een andere mystieke psychische ervaring hebben." Hier heeft men te
doen met een medium, een medium is iemand die krachten van boze geesten
doorgeeft.
Maharaj vertelt in hetzelfde boek dat
hij nog maar dertien jaar oud was toen hij de "shakti pat" al
toediende aan mensen. Hij verduidelijkt erbij dat Shakti één
van de namen is van Kali. Shiva's moorddadige, bloeddrinkende gemalin, de
moedergodin van de machten die de oerkracht, die in het hart van het universum
stroomt, verleent. Het was voor Maharaj destijds een opwindende gedachte dat
hij "kanaal" van haar macht zou worden[2].
[1] Rabi Maharaj,
"De Goeroe is dood", Culemborg, Internationale Bijbelbond, 1981, p.
247
2. Rabi Maharaj, "De Goeroe is dood", p. 86 )
In
de occulte wereld komt ook overdracht voor van demonische krachten, door middel
van handoplegging, aanraking.
Johanna
Michaelsen, die voordat God haar de misleiding toonde, occulte gaven bezat,
schrijft: "Een van de manieren waarop occulte gaven worden overgebracht
van een spiritist naar iemand anders is door handoplegging" (Johanna Michaelson, The
beatiful Side of Evil, Havest House Publishers, 1982, blz 186)
Bij
wichelroede lopen draagt men de krachten wel over aan anderen. Men laat de
persoon die het moet leren de wichelroede met beide handen vastpakken. En
daarop legt degene die de kunst al beheerst zijn eigen handen rond de handen
van de leerling. Na enkele malen is de bekwaamheid overgedragen.
Overdracht
kan in twee richtingen gaan. Daarom moet bij hulpverlening aan occult belaste
mensen, bij de bevrijdingsbediening, zolang de occulte belasting nog niet is
verbroken, geen handen worden opgelegd.
Ter
illustratie het getuigenis van een evangelist die ik persoonlijk ken. Hij
ontmoette met evangelisatie werk een oude vrouw. Zij bleek ook gelovige te
zijn. Hij sprak met haar over geestelijke dingen en stelde voor om tot besluit
nog met haar te bidden. De evangelist bad voor haar en legde daarbij een hand
op haar schouder (handoplegging). In die nacht kreeg hij tijdens de slaap extreem
onreine dromen. Zo iets had hij nog nooit beleefd. Door de éénverklaring
(identificatie) door de handoplegging was er ruimte gegeven aan een onreine
geest. Na belijdenis en gebed was het over.
8.
Handoplegging in
charismatische kringen
De
charismatische beweging is een gemengde beweging. Er werken twee
bovennatuurlijke geesten en krachten in deze stroming. De Heilige Geest voor
zover het woord van God gebracht wordt, en tegelijkertijd ook demonische
machten die zich voordoen als de Heilige Geest. De boze geesten krijgen de
ruimte om te werken als er onbijbelse ervaringen worden gezocht, als er
onbijbelse technieken worden toegepast, en als er onbijbelse leringen worden
gebracht. Bepaalde extreme richtingen zijn, naar mijn stellige overtuiging,
inmiddels volledig demonisch.
Het
is als christen mogelijk om een andere geest te ontvangen. Daar schrijft Paulus
over in 2 Kor. 11:4. De duivel en de demonen kunnen, zo zegt Paulus in 1 Kor
11:14, zich voordoen als een engel des lichts. Ze kunnen zich voordoen als Jezus,
als de Heilige Geest en als God.
Ik
ben zelf lang geleden in een extreem charismatische gemeente door handoplegging
occult belast geraakt. Mijn schoonzusje is opgegroeid in een pinkstergemeente.
Daar werd het bijbelse evangelie verkondigd. Zij geloofde het evangelie, nam
Jezus aan en werd behouden. Dit was het werk van de Geest. Enkele jaren is ze
naar voren gegaan voor handoplegging en gebed voor het ontvangen van de Heilige
Geest (met als bewijs het spreken in tongen). Na afloop sprak ze inderdaad in
tongen. Jaren later is ze bevrijd van een demonische tongengeest.
(Zie
de bijbelstudies over het spreken in
tongen, de doop
in de Geest, en de vervulling met de
Geest)
In
het pastoraat zijn we in de loop der jaren verschillende mensen tegengekomen
die net als mij en mijn schoonzus occult belast waren geraakt in charismatische
kringen.
Een
voorbeeld.
Een
vrouw die occult belast raakte op een bijeenkomst van Woman Aglow (extreem
charismatische vrouwensamenkomsten). De spreekster, die was aangekondigd als
een gebedsvrouw, bad voor de vrouw onder oplegging van handen. Het gebed ging
halverwege over in tongentaal. Die nacht kreeg de vrouw last van
geestverschijningen, geluiden, enorme angst. Er was nog meer maar dat laat ik
maar onvermeld. Na haar belijdenis en na gebed door enkele broeders was het
over.
Nog
een geval van occulte namaak en bron voor het doorgeven van occulte belasting
zijn sommige mensen die voor hun bekering occulte gaven hadden.
Ze
komen tot geloof maar de occulte gaven (en de oorzaken daarvan) worden niet
aangepakt. Vervolgens beginnen ze hun occulte gaven (b.v. helderziendheid) in
de gemeente uit te oefenen. Zijzelf en ook andere gelovigen denken dat het
echte geestesgaven zijn.
Dit
heb ik van nabij meegemaakt in een huisgemeente. Een broeder sprak profetieën
uit, en hij wist echt dingen die hij niet kon weten. Hij dacht dat hij door de
Geest profeteerde. Later kwam aan het licht dat hij occult gebonden was. Er
zijn demonen bij hem uitgedreven. Daarna was hij het vermogen tot profeteren en
zijn helderziendheid kwijt.
In
de pinkster en charismatische beweging vloeit een occulte onderstroom. Dat is
vooral het geval bij de word-faith
leraren en het powerchristendom
(Toronto Blessing).
Het
bijzondere bij het powerchristendom (Toronto Blessing) is dat je daar de kracht
(de zalving) kon ophalen en op je beurt weer overdragen.
Ook
iemand als de occulte genezer T.B. Joshua draagt
'zijn zalving' over aan andere christelijke leiders. Klik hier voor het verslag
in de ingezonden
brief van Bert Panhuis. W.J. Ouweneel heeft de zalving van Joshua ontvangen
en is nu op zijn beurt weer bezig om die aan anderen over te dragen. Zo dragen
ze van de een naar de ander de valse geest over.
Voor
meer informatie over de charismatische beweging, klik hier. Voor
een serie bijbelstudies over de Heilige Geest, met onder meer een weerlegging
van de pinksterdwalingen, klik hier,
de eerste serie.
9.
De gevaren van de
handoplegging
9.1.
Wat zijn de gevaren
(1)
Het overdragen en ontvangen van een verkeerde geest.
Dat
is hierboven, onder punt 8, besproken.
Dit
speelt vooral in de charismatische beweging.
Er
is reeds opgewezen dat occulte overdracht naar twee richtingen kan plaats
hebben. We moeten bij occulte belaste mensen die we proberen te helpen geen
handoplegging toepassen.
(2)
Het te snel een positie van gezag geven aan christenen
"Legt
niet overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u
rein"
(1
Tim. 5:22)
Paulus
zegt tegen Timotheus dat hij niet te haastig iemand de handen op moet leggen.
Bedoelt
Paulus hier handoplegging in het algemeen, dat wil zeggen in alle situaties
waarin in het Nieuwe Testament handoplegging wordt toegepast of gaat het om
handoplegging in een bepaalde situatie?
Sommigen
denken dat het hier gaat over handoplegging bij het aanstellen van
gemeenteleiders (oudsten, diakenen). Daarbij moet Timotheus niet overhaast te
werk gaan. Zoiets moet zorgvuldig gebeuren. Het is immers zeer schadelijk voor
een gemeente als er leiders worden aangesteld die daar niet geschikt voor zijn.
Als Timotheus mensen aanstelt (onder handoplegging) die niet geschikt zijn dan
is hij mede verantwoordelijk voor de schade die ze aanrichten. Zo zou hij zich
medeschuldig maken. Het verband lijkt in deze richting te wijzen. Als je er van
uit gaat dat er een logisch verband is tussen de drie opdrachten: Leg niet
overhaast de handen op. Heb geen deel aan de zonden van anderen. Houd jezelf
rein.
Het
kan echter ook zijn dat Paulus hier een aantal losse aansporingen geeft, zoals
hij in zijn brieven wel meer doet.
Misschien
wordt hier in het algemeen bedoeld dat hij zich niet te snel één moet verklaren
met een ieder die zich christen noemt. Want als je jezelf één verklaart met
iemand die in zonde leeft of die een valse leer uitdraagt dan heb je deel aan
hun boze werken (2 Johannes :11).
Hoe
het ook zij. Het is, gezien het gevaar van overdracht van een verkeerde geest,
zonder meer verstandig om voorzichtig te zijn met handoplegging.
9.2.
Voorzichtigheid is geboden - enkele adviezen
Voordat
je jezelf door iemand de handen op laat leggen
(1) Wees zeer voorzichtig met
handoplegging door christenen met een charismatische achtergrond.
(2) Het is nodig dat je de
mensen die de handen opleggen kent.
Zodat
je weet waar ze geestelijk staan. Of ze zuiver zijn. Anders moet dit eerst
onderzocht worden.
(3) Het is nodig om biddend Gods
leiding te zoeken voordat je op dit gebied iets doet
(4) Bidt om bescherming
Ook
voorzichtigheid bij het zelf bij anderen opleggen van handen. Dit moet biddend
gedaan worden.
10. De uitvoering van de handoplegging
Wanneer
is iets handoplegging?
De
bijbel spreekt over 'oplegging der handen'. De beide handen worden opgelegd. Er
staat niet op welk deel van het lichaam. Bij de offers wordt de kop genoemd.
Het meest voor de handliggend is daarom het hoofd.
Ik
denk dat op basis van de bijbelse gegevens handoplegging omschreven kan worden
als elke aanraking, in welke vorm dan ook, met een geestelijk doel. Dat kan
handoplegging zijn met één of beide handen, of simpelweg een aanraking zoals
een hand op de schouder bij voorbede.
Handoplegging
mag en moet toegepast worden naar de voorschriften van de bijbel. In de naam
van de Heer, op zijn gezag, biddend.