De Duif en het Lam  (5)

 

We zijn niet geroepen vrucht te weeg te brengen, maar vrucht te dragen

 

Als wij leven uit de overwinning en onze dienst om zielen te winnen met zegen wordt bekroond, dan hebben we dit niet te danken aan onszelf of aan onze onvermoeide po­gingen, maar eenvoudig aan de vrucht van de Heilige Geest.

We zijn niet geroepen vrucht te weeg te brengen, maar vrucht te dragen. Het moet altijd Zijn vrucht zijn. Daarom is er voor ons niets belangrijker dan voortdurend met de Heilige Geest vervuld te zijn, of om in overdrachte­lijke taal voort te gaan, dat “de bomen des Heren vol sap staan” ‑ Zijn sap.

Hoe is dit mogelijk?

Hoe dit voor ons mogelijk is wordt ons duidelijk getekend in hetgeen we lezen in Joh. 1, hoe de Heilige Geest op de Heer Jezus neerdaalde bij Zijn doop.

Johannes de Doper had Jezus tot zich zien komen en had van Hem gezegd: “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”. En toen hij Hem doopte, zag hij de hemel geopend en de Geest Gods als een duif nederdalen en op Hem blijven.

Welk een veelbetekenend toneel hebben we hier ‑ de Duif, die neerdaalt op het Lam en een rustplaats op Hem vindt! Het Lam en de Duif zijn zeker de zachtzinnigste van al Gods schepselen. Het Lam is het beeld van de zachtmoe­digheid en de onderworpenheid en de Duif van de vrede. (Er is niets, dat vreedzamer klinkt, dan het gekir van een duif op een zomerdag.) Wijst dit er niet op dat juist in het hart van de Godheid ootmoed woont?

Toen het de eeuwige God behaagde zich in Zijn Zoon te openbaren, gaf Hij Hem de naam van het Lam; en toen het nodig was dat de Heilige Geest in de wereld kwam, kwam Hij in lichamelijke gedaante als een Duif. Spreekt het dan niet vanzelf, dat de reden, waarom wij nederig moeten zijn, indien wij met God willen wandelen, hierin ligt, dat God zo groot is en wij zo klein en dat niet slechts daarom de nederigheid zulke kleine schepsels betaamt ‑ maar omdat God geopen­baard in het vlees zelf nederig en zachtmoedig is?

Uit het­geen hier plaats vond, kunnen we in de eerste plaats leren dat de Heilige Geest slechts als de Duif op de Heer Jezus kon komen en blijven, alleen omdat Hij het Lam was. Was er bij de Heer Jezus een andere gezindheid geweest dan die van het Lam - ootmoed, onderworpenheid en zelfover­gave ‑ dan zou de Duif nooit op Hem hebben kunnen rus­ten. Daar de duif zelf zo zachtmoedig is, zou zij afgeschrikt zijn, indien Jezus niet zachtmoedig en nederig van hart was geweest.

Hier wordt ons dus de voorwaarde geschilderd, waarop dezelfde Heilige Geest op ons kan komen en op ons blij­ven. De Duif kan alleen op ons blijven, wanneer wij even gewillig zijn als het Lam. Welk een onmogelijkheid, dat Hij op ons zou rusten, zolang het eigen ik nog niet verbro­ken is!

Het niet gebroken “ik” laat ons precies het tegen­overgestelde zien van de zachtmoedigheid van de Duif. Lees in Galaten 5 nog eens de negenvoudige vrucht van de Geest (“liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goe­dertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbe­heersing”), waarmee de Duif ons zo gaarne vervult! En stel daar dan tegenover de afschuwelijke werken van het vlees (dat is de naam die het Nieuwe Testament geeft aan het onverbroken ik), in hetzelfde hoofdstuk genoemd. Het is de tegenstelling als van de grommende wolf en de zacht­moedige duif.

Hoe duidelijk is het dan, dat de Heilige Geest alleen op ons zal komen en blijven, wanneer wij willen zijn als het Lam ten opzichte van elke zaak, waar Hij ons van over­tuigt! En niets is zo diepgaand en verootmoedigend als te zien op het Lam, zoals Hij voor ons naar Golgotha gaat en waarin ons getoond wordt in hoevele opzichten we niet bereid zijn geweest ons voor Hem als een lam te gedragen.

De gezindheid van het Lam

Beschouw Hem een ogenblik als het Lam. Hij was het eenvoudige Lam. Een lam is het eenvoudigste van Gods schepselen. Het kan niet voor zichzelf zorgen ‑ het is een en al hulpeloosheid en eenvoud. Jezus ontledigde Zich voor ons en werd het eenvoudige Lam. Hij had geen kracht of wijsheid van Zichzelf, geen middelen om uit de moeilijk­heden te komen, neen, Hij was voortdurend afhankelijk van de Vader. “De Zoon kan niets van zichzelf doen, ten­zij Hij de Vader iets ziet doen”.

Maar wij ‑ hoe ingewikkeld maken wij het! Wat al plannen hebben we niet gemaakt om onszelf te helpen of uit de moeilijkheden te redden. Hoe dikwijls hebben we niet onze toevlucht genomen tot eigen pogingen om te leven als Christen en het werk van God te doen, alsof wijzelf iets waren en vermochten. De Duif moest wegvluchten (althans voorzover het gaat om het bewustzijn van Zijn gezegende tegenwoordigheid), om­dat we niet als eenvoudige lammeren wilden zijn.

Gewillig zich te laten scheren

Doch Hij was ook het geschoren Lam, gewillig om afstand te doen van Zijn rechten en van elke menselijke vrijheid, die Hem toekwam, precies zoals een lam van zijn wol wordt ontdaan. Hij verzette zich niet‑een lam doet dat nooit. Toen Hij om onzentwil gesmaad werd, schold Hij niet terug. Toen Hij leed, dreigde Hij niet. Hij zei nooit: “Jullie mogen me zo niet behandelen, weten jullie niet dat Ik de Zoon van God ben!”

Maar wij ‑ ach hoe vaak waren we niet onwillig om afstand te doen van iets waar we recht op hadden. We waren niet bereid om om Zijnentwil afstand te doen van wat ons eigendom was. We stonden er ook op, dat men ons zou respecteren in overeenstemming met onze positie. We verzetten ons en streden voor het onze. De Duif moest van ons wegvluchten omdat we niet als ge­schoren lammeren wilden zijn, en liet ons zonder vrede, hard en liefdeloos, achter.

Hij zweeg

Voorts was Hij ook het zwijgende Lam. Als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open. Hij reageerde niet op de lastertaal der mensen, zo lezen wij. Hij verdedigde zich niet en verklaarde Zich ook niet nader.

Maar wij zijn allesbehalve zwijgzaam geweest, wanneer anderen onvriendelijkheden of onwaarheden over ons zeiden. Wij waren toornig en hebben een grote mond opgezet toen we onszelf verdedigden en rechtvaardigden. Wij hebben onszelf verontschuldigd, toen we ronduit onge­lijk hadden moeten bekennen. Steeds moest dan de Duif wegvluchten; en Zijn vrede en zegen aan onze harten ont­houden omdat wij niet als een zwijgend lam wilden zijn.

Geen wrok

Bovendien was Hij het vlekkeloze Lam. Niet alleen zweeg Hij maar er was in Zijn hart niets dan liefde voor degenen, die Hem naar het kruis hadden verwezen. Hij koesterde jegens hen geen toom, wrok of bitterheid. Zelfs toen zij de spijkers door Zijn handen dreven, zei Hij: “Ik vergeef het u”, en Hij vroeg aan Zijn Vader het hun ook te ver­geven. Hij was bereid het in gedweeheid voor ons te onder­gaan.

Maar wat een wrok of verbittering is er niet in ons hart geweest, tegenover deze of gene, die ons zoveel min­der aandeed, dan men Jezus heeft aangedaan. Iedere reac­tie liet een smet op ons hart achter en de Duif moest weg­vliegen, omdat we niet bereid waren te verdragen en te vergeven om Jezus’ wil.

Keer terug, o Duif

Door aldus te handelen en ons zo te openbaren wordt de Heilige Geest (wat de zegen in ons leven betreft), verdre­ven, en het is alles zonde. Zonde is het enige dat Zijn ge­meente in de weg staat om een opwekking te beleven. De allerbelangrijkste vraag voor ons juist nu is deze: “Hoe kan de Duif met Zijn vrede en kracht in ons leven terug­komen?” Het antwoord is weer eenvoudig. “Het Lam van God”, want Hij is niet alleen het onschuldige Lam, het geschoren Lam, het zwijgende Lam, en het vlekkeloze Lam, maar voor alles is Hij ook het plaatsvervangend Lam.

Voor de Joden was het lam dat aan God werd geofferd altijd een plaatsvervangend lam. De zachtmoedigheid en onderworpenheid van het lam waren slechts ondergeschikt aan zijn voornaamste bestemming, namelijk dat het ge­slacht werd voor de zonde, en dat het bloed op het altaar werd gesprenkeld tot verzoening.

De nederigheid van de Heer Jezus om ons Lam te worden was nodig opdat Hij op het kruis onze Plaatsvervanger zou kunnen worden die zelf onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht heeft, teneinde vergeving van zonden en reiniging van alle smetten mogelijk te maken, wanneer wij ons bekeren.

Maar waar er bij God geen verleden of toekomst is, maar alles “nu” en buiten invloed van tijd is, bestaat er in zekere zin een tegenwoordig lijden van de Heer Jezus doordat we Hem bedroeven door de verkeerdheden waar­van we ons niet bekeerd hebben.

Welk een aanblik Hem nu gewond te zien door deze zonden! Moge de hardheid van onze trotse harten door deze gedachte verbroken wor­den! Want slechts wanneer wij deze zonden van ons in het hart van Jezus hebben gezien, zodat we verbroken en be­reid zijn om ons er van te bekeren en ze goed te maken, reinigt het bloed van het Lam ons ervan en keert de Duif met zijn vrede en zegen naar ons hart terug.

Hij vernederde zich tot de kribbe,

Ja zelfs tot het kruis en de pijn,

Maar ik ben te trots en onwillig

Om Zijn ned’rige discipel te zijn.

Hij boog voor de wil van de Vader;

Hij wandelde steeds in het Licht;

Mijn keuze is: strijden “niet rusten”;

In eigen kracht doen steeds mijn plicht.

Heer, breek mij, ja, reinig en vul mij,

Opdat onverbroken steeds zij

De band van ons beider gemeenschap,

En Gij wordt verheerlijkt in mij.

Een vrome Afrikaanse Christen vertelde eens in een ver­gadering, dat toen hij de heuvel beklom op weg naar de samenkomst, hij voetstappen achter zich hoorde. Hij keer­de zich om en zag een man, die met een zware last op zijn rug de heuvel besteeg. Hij had erg medelijden met hem en sprak hem aan. Toen bemerkte hij, dat er littekens in Zijn handen waren en hij besefte, dat het Jezus was. Hij zei tot Hem: “Heer, draagt Gij de zonden der wereld de heu­vel op?” “Neen”, zei die Heer Jezus, “niet de zonde van de wereld, maar slechts de uwe!” Toen deze Afrikaan op een­voudige wijze het visioen vertelde, dat God hem zo juist had gegeven, werden het hart van de aanwezigen en zijn eigen hart verbroken, nu zij hun zonden zagen op het kruis.

Ons hart moet ook verbroken worden, en slechts wanneer dat gebeurd is, zullen we bereid gevonden worden alles te doen wat met een waarachtig berouw gepaard gaat, we zullen hetgeen we verkeerd deden, moeten be­lijden, ook tegenover anderen, het met hen goedmaken en ons met hen verzoenen. Dan, wanneer wij onszelf hebben willen vernederen, zoals de Heer zich vernederde, zal de Duif tot ons terugkeren.

Keer weer, o boodschapper van vree,

O, heil’ge Duif, keer weer!

Ik haat het kwaad, waarom Gij mij

Verlaten moest weleer.

Bestuurd door de Duif

Nog een enkel woord tot slot. De duif is het zinnebeeld van de vrede; en dit wijst erop, dat, wanneer het bloed van Jezus ons gereinigd heeft en we in ootmoed met het Lam wandelen, vrede het bewijs zal zijn van de tegenwoordig­heid en volheid van de Geest.

Dit moet inderdaad voort­durend de toetssteen van onze levenswandel zijn. “En de vrede van Christus heerse in uw harten”. Wanneer de Duif op een of ander ogenblik niet meer ons hart beheerst, indien onze vrede verstoord is, dan kan dat alleen veroor­zaakt zijn door de zonde. Op één of andere wijze zijn we van de nederigheid van het Lam afgeweken. We moeten God vragen ons te laten zien, wat het is, er ons direct van bekeren en met onze zonde naar het kruis gaan. Dan zal de Duif weer de plaats in ons hart innemen die haar toe­komt en de vrede met God zal ons deel zijn. Op deze wijze zullen we verstaan wat het zeggen wil dat de Geest bij voortduring in ons woont, hetgeen zelfs voor gevallen mensen mogelijk is, door de onmiddellijke en voortdu­rende toepassing van het kostbaar bloed van Jezus.

Zullen we vanaf heden beginnen ons leven te laten be­sturen door de Hemelse Duif, de vrede van God, en zullen we Hem toestaan de gehele dag door te beoordelen wat verkeerd is? We zullen dan ondervinden, dat we een weg van voortdurende overtuiging van zonde en veel vernede­ring bewandelen, maar op deze wijze zullen we werkelijk het Lam van God dienen en we zullen de enige overwin­ning, die alles waard is, leren kennen: de overwinning op onszelf.

 

Naar het volgende hoofdstuk

Naar het vorige hoofdstuk

Naar de pagina over opwekking en verdieping in het geestelijk leven

HOME