8. De oudsten

 

8.1. Oudste en opziener zijn twee namen voor dezelf­de persoon

 

"dat gij ... als oudsten zoudt aanstellen ... want een opziener moet zijn" (Titus 1:5-7)

 

Een oudste is ook opziener en een opziener is ook oudste.

(Titus 1:5-7; Hand. 20:17,28)

 

Oudste is de vertaling van het Griekse woord presbyter. Opziener is de vertaling van het Griekse woord episkopos, waar ons woord bis­schop vandaan komt.

 

Oudste slaat meer op de persoon en opziener op de taak. Een oudste mag geen pasbekeerde zijn (1 Tim. 3:6). Hij moet volwassen in geloof zijn en zoiets kost tijd, vandaar "oudste". Opziener, omdat het de taak van de oudsten is om toezicht te houden op de gang van zaken in de gemeente.

 

8.2. De taak van de oudsten

 

8.2.1. Opzicht uitoefenen

 

1 Tim. 3:2; Titus 1:7; Hand. 20:28; Filp. 1:1.

 

In de naam "opziener" wordt de taak van de oudsten aangegeven. Ze moeten toezicht houden op de gang van zaken in de gemeente.

 

Bij het bouwen van een school of een ander gebouw zijn verschillende personen betrokken. De opdrachtgever, en de architect, die het gebouw ontwerpt. Er is de aannemer/uitvoerder en zijn personeel die het eigen­lijke werk doen. En daarnaast is er ook de bouwkundig opzichter die er op toeziet dat de aannemer het werk goed, zoals het in het plan van de architect is beschreven, uitvoert. Als het mis gaat, grijpt hij in.

 

De oudsten moeten er op toezien dat alles naar Gods wil, naar Gods richtlijnen zoals die in de bijbel zijn gegeven, plaats heeft en waarnodig moeten ze ingrijpen, bijsturen.

 

8.2.2. Besturen, leidinggeven

 

"het huis Gods beheren" (Titus 1:7; 1 Tim. 3:4,5)

Ze zijn de managers, de beheerders, van de gemeente.

 

De oudsten zijn de herders van de kudde[1]. De herders geven de richting aan, die de kudde moet gaan. In het oosten gaat de herder voor de kudde uit. Zij geven leiding door de kudde voor te gaan op de goede weg. (Dat is de letterlijke betekenis van voorganger, iemand die voorop, vooruit, gaat.)

 

8.2.3. Hoeden

 

"hoedt de kudde Gods die bij u is"  (1 Petrus 5:2)

 

Als herders moeten de oudsten de kudde hoeden. In het woord hoeden zit de gedachte van bescherming. Het is de taak van de herders om de kudde te beschermen tegen roofdieren die het gemunt hebben op de schapen. De gemeente van God wordt bedreigd door valse leraren. Paulus vergelijkt hen met grimmige wolven die het op de kudde gemunt hebben (Hand. 20:28-30). God ziet valse leraren als roofdieren die proberen de kinderen Gods te verscheuren. Het is de taak van de oudsten (de herders) om de kudde Gods (om de gemeen­te) te beschermen tegen valse leraars (tegen grimmige wolven).

 

De oproep is "waakt" (Hand. 20:31, zie het verband met de verzen 28-30)

 

Waakzaamheid is extra nodig, omdat valse leraren zich vaak vermom­men als echte leraren. Het zijn valse leraren, dat wil zeggen het zijn namaak of pseudo leraren. Ze doen zich voor als echte christenen en als echte leraren, maar ze zijn het niet. Dat doen ze omdat ze proberen binnen te sluipen[2], ze proberen ongemerkt op kousenvoeten binnen te komen. De bijbel spreekt over wolven vermond in schaapskleren (Matth. 7:15). Er is onderscheidingsvermogen en kennis van de bijbel nodig om ze te herkennen en te ontmas­keren.

Valse leraren komen vaak niet met iets volkomen nieuws. Ze verdraaien het woord van God, ze verdraaien de gezonde bijbelse leer (Galaten 1:7). Ze nemen een bijbeltekst en geven daar een verkeerde draai aan. (Zie voor een verdere bespreking van dit onderwerp bijlage E)

 

Valse leraren moeten buiten de gemeente worden gehouden.

- bevelen geen andere leer te brengen (1 Tim. 1:3)

- de mondsnoeren (Titus 1:11)

- houdt ook deze op een afstand (2 Tim. 3:5)

 

8.2.4. Weiden

 

De oudsten moeten de kudde weiden (Hand. 20:28). Ze moeten zorgen voor voldoen­de en goed geestelijk voedsel.

 

Het geestelijk voedsel van de christen is het woord van God. Als christenen leven we bij alle woord dat uit de mond Gods uitgaat (Matth. 4:4). Het woord van God wekt geloof, het onderricht, reinigt, rust toe, troost, geeft inzicht en leiding, maakt vrij. Daarom moet in de gemeente het onderwijs en de prediking van de bijbel centraal staan.

 

8.2.5. Bidden met de zieken[3]

 

Jakobus 5:14,15.

"laat hij de oudsten roepen"

 

8.3. Er zijn altijd meerdere oudsten in een plaatselijke gemeente

 

“Nadat zij voor hen in elke gemeente oudsten hadden aangewezen” (Hand. 14:23)

 

Zie ook: Filp. 1:1; Hand. 15:22; 20:17; Jakobus 5:14; Titus 1:5.

 

God heeft een meerhoofdig leiderschap aangesteld in de plaatse­lijke gemeente.

 

8.4. De vereisten waaraan een kandidaat-oudste moet voldoen

 

8.4.1. De lijsten

 

1 Tim. 3:2-7.

Titus 1:5-9.

 

8.4.2. Een korte bespreking van alle vereisten

 

(1) Onberispelijk zijn 

 

Titus 1:6,7.

 

Engels "above reproach". Boven verwijten. Niet te berispen. Mannen waar niets negatiefs over te zeggen valt.

 

(2) Onbesproken

 

1 Tim. 3:2.

 

De mensen om hem heen hebben niets negatiefs over hem te zeggen tegen elkaar. Hij is nooit vanwege negatieve redenen onderwerp van gesprek[4].

 

 

(3) Gunstig bekend staan bij de buitenstaanden

 

1 Tim. 3:7.

 

Een goede reputatie hebben bij de niet-christenen. Iemand waarvoor men respect heeft. Een oprechte christen kan ook belasterd worden simpelweg omdat hij christen is, maar daar gaat het hier niet om.

 

Opdat hij niet in opspraak kome. Hoge bomen vangen veel wind. Als er iets mis is en je komt op de voorgrond te staan dan beginnen de mensen (ook de christenen!?) te praten.

 

(4) Eén vrouw hebben, de man van één vrouw zijn

 

Titus 1:6.

1 Tim. 3:2.

 

Letterlijk staat er "één-vrouwig" Een oudste mag maar één vrouw hebben. In onze cultuur lijkt dit een merkwaardige bepaling, maar zo was het niet in de eerste eeuw na Christus in het Romeinse Rijk, toen dit werd geschreven. In die cultuur kwam polygamie (één man getrouwd met meerdere vrouwen) voor.

Dit heeft zeker niets te maken met al of niet gescheiden en hertrouwd zijn. Al kan dat op zich een reden zijn dat iemand niet meer “onberispelijk” is (Titus 1:6,7) is[5]. 

 

(5) Gelovige kinderen hebben

 

Titus 1:6.

 

Als er kinderen zijn moeten ze in Christus geloven.

 

(6) Kinderen hebben die niet in opspraak zijn wegens bande­loos­heid of van geen tucht

    willen weten

 

Titus 1:6.

 

Geen onhandelbare kinderen die er op los leven. Die zich niets van gezag aantrekken en hun eigen gang gaan.

 

(7) Met alle waardigheid zijn kinderen onder de tucht houden

 

1 Tim. 3:4.

 

Kinderen onder controle houden, dat ze hun ouders gehoorzamen en respecteren Gedisciplineerd. Hij moet dat bereiken en doen op een waardige wijze.

 

 

 

(8) Een goed bestuurder van zijn eigen huis zijn

 

1 Tim. 3:4,5

 

Het eigen gezin goed besturen. Dat houdt onder meer het onder de tucht houden van de kinderen in.

 

(9) Niet aanmatigend zijn

 

Titus 1:7

 

In het Engels staat “not self willed” en “selfpleasing”

Laatdukend, eigendunkelijk. Er zit iets in van eigenwijsheid, te zelfverzekerd, neerbuigend, etc. Jezelf ten onrechte iets aanmeten.

 

(10) Niet driftig, niet opvliegend maar vriendelijk

 

Titus 1:7.

1 Tim. 3:3.

 

Opvliegend d.w.z. snel kwaad. Snel op de tenen getrapt. Drift, een explosie van onbeheerste boosheid.

 

(11) Niet strijdlustig

 

1 Tim. 3:3.

 

Strijdlustig d.w.z. lust hebben tot strijd. Plezier hebben in botsingen. Die opzoe­ken.

 

(12) Niet aan de wijn verslaafd

 

Titus 1:7.

1 Tim. 3:3.

 

Geen verslavingen in welke vorm dan ook.

 

(13) Niet op oneerlijke winst uit, niet geldzuchtig

 

Titus 1:7.

 

Niet op oneerlijk materieel gewin uit. Niet berekenend. Eerlijk in geldzaken, geen dubieuze methoden gebruiken op dit terrein. Op het randje of net erover.

 

(14) Gastvrij

 

Titus 1:8.

1 Tim. 3:2.

 

Waar je welkom bent en waar je je welkom voelt.

 

(15) Met liefde voor wat goed is

 

Titus 1:8.

 

Daar enthousiast over zijn. Over alles wat goed is. Wat voldoet aan Gods norm.

 

(16) Bezadigd

 

Titus 1:8.

1 Tim. 3:2.

 

Dit staat tegen over impulsief. Eerst nadenken voor je wat zegt en doet.

 

(17) Rechtvaardig

 

Titus 1:8.

 

Iedere christen is gerechtvaardigd door het geloof. Het gaat er hier om dat je ook rechtvaardig, dat wil zeggen recht, juist, eerlijk leeft. De zonde afgelegd en de nieuwe mens aangedaan. Levend naar Gods geboden.

 

(18) Vroom

 

Titus 1:8.

 

Zijn plichten jegens God nakomend. Godsdienstig in de goede zin van het woord, bezig met God te dienen, God te zoeken in gebed en het woord. 

 

(19) Ingetogen

 

Titus 1:8.

 

Dit heeft met matigheid en zelfbeheersing te maken.

 

(20) Zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer

 

Titus 1:9.

 

Kennis hebben van de bijbel, van de leer van de bijbel over allerlei zaken, en daar aan vasthouden.

 

(21) Zodat hij in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en tegensprekers

       te weerleggen

 

Titus 1:9.

 

In staat te vermanen en te weerleggen vanuit de bijbel. Vermanen als het gedrag niet juist is. Weerleggen als de leer over iets niet klopt.

 

Zie punt (24) hieronder.

 

(22) Nuchter zijn.

 

1 Tim. 3:2.

 

Realist, niet snel meegesleept door emoties.

 

(23) Beschaafd zijn

 

1 Tim. 3:2.

Beleefd, weten hoe zich te gedragen volgens de normen voor goed gedrag.

 

(24) Bekwaam om te onderwijzen

 

1 Tim. 3:2.

Zie ook punt (21) hierboven.

 

In staat om dingen uit te leggen vanuit de bijbel.

 

(25) Geen pasbekeerde

 

1 Tim. 3:6.

 

Dit vanwege het gevaar van hoogmoed. Als je een leidinggevende positie krijgt als oudste dan kan dat het eigen ego strelen. Als je aan dit soort gedachten voet geeft, dan word je manipuleerbaar voor de satan.

Er speelt zich rondom de leiders van de gemeente een geestelijke strijd af. Er is in dit vers sprake van een strik, een valstrik van de duivel. 

 

8.4.3. Conclusie

 

De bijbel geeft zeer gedetailleerde en uitgebreide criteria, waaraan een kandidaat-oudste moet voldoen. Hoe de buitenstaanders tegen hem aankijken, hoe hij is, hoe het in zijn gezin toegaat, hoe zijn kinderen zich ontwikkelen, dat alles moet worden beke­ken. Het meeste heeft te maken met zijn houding en gedrag. Niet driftig, opvliegend, niet strijdlustig, niet verslaafd, niet aanmatigend. Wel ingetogen, bezadigd, beschaafd, vriendelijk, gastvrij, met liefde voor het goede. Hij moet enkele vaardigheden hebben: onderwij­zen, in staat om te verma­nen en te weerleggen op grond van de gezonde (bijbelse) leer, in staat te besturen (de test is zijn gezin). Niet pasbekeerd.

Aan de aandacht die de bijbel hieraan geeft valt te zien dat het om een belangrijke zaak gaat. Het is geraden om ons aan deze criteria te houden. Als iemand op één of meerdere van deze punten duidelijk te kort schiet dan is hij niet geschikt voor de taak van oudste.

 

 

 

 

 

8.5. Oudsten en geestesgaven

 

De oudsten zijn aangesteld als de herders van de gemeente, zij moeten de kudde weiden en hoeden[6]. Er is daarnaast ook de geestesgave van herder[7]. Deze geestesgave valt niet (geheel) samen met de taak van de oudsten. Bij de geestesgave van herderschap gaat het om bekwaamheid tot zielzorg. Het begeleiden van individuele christenen in hun geestelijke groei. En ook om het crisispastoraat. Geestelijke hulpverlening bij crisissituaties.

 

Een oudste heeft net als alle andere christenen ook één of meerdere geestesgaven gekregen. Die had hij al voor zijn aanstel­ling als oudste. Hij moet in ieder geval in staat zijn om te leren (1 Tim. 3:2; Titus 1:9). Nuttige geestesgaven voor een oudste zijn onder meer de gaven van herder (zielzorg), wijs­heid, kennis, onder­scheid, leraar, besturen, troosten, vermanen.

 

8.6. De aanstelling van de oudsten

 

Hoe verloopt de procedure tot het aanstellen van oudsten?

 

Bij de aanstelling van oudsten zijn zowel de Heilige Geest betrok­ken als mensen.

 

8.6.1. De Heilige Geest stelt aan

 

"waarover u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft" (Hand. 20:28).

 

8.6.2 Mensen stellen aan

 

Titus stelde aan.

"en dat gij (Titus) .... als oudsten zoudt aanstellen" (Titus 1:5)

 

Paulus en zijn metgezellen stelden aan.

"En nadat zij voor hen in elke gemeente oudsten hadden aange­wezen" (Hand. 14:23)

 

Het is duidelijk dat Paulus en zijn zendingsteam in de gemeenten die door hun prediking waren ontstaan na enige tijd oudsten aanstelden. Dat deden zij onder leiding van Gods Geest (Rom. 8:14) zodat het in feite niet Paulus en zijn team, maar de Heilige Geest was die de oudsten aanstelde.

 

God leidt ons door de instructie in de bijbel, door de innerlijke leiding van zijn Geest en door zijn besturing van de omstandighe­den[8]. We hebben de instructie van de bijbel. We lezen dat er oudsten moeten zijn, we hebben in de bijbel de vereisten waaraan oudsten moeten voldoen. Er is verder ook Gods besturing van de omstandighe­den. Zijn er broeders aanwe­zig die voldoen aan de vereisten? Functioneren ze al min of meer spontaan als leider? Zijn ze bereid om de taak op zich te nemen? Dit wordt aangevuld met de leiding van Gods Geest. Geeft God vrede als er om wijsheid wordt gebeden, als aan de Heer wordt voorgelegd of bepaalde broeders aangesteld moeten worden?

 

We zien dat het aanstellen van oudsten de verantwoordelijkheid was van Paulus en zijn zendingsteam (de pionierzendelingen). Op verschillende plaatsen had God hen open deuren voor het evangelie gegeven en als gevolg van de prediking waren er gemeenten ontstaan. Er werden niet direct oudsten aangesteld. Na enige tijd namen Paulus en zijn team van pionierzendelingen het initiatief tot het aanstellen van oudsten. Er werd enige tijd gewacht omdat een oudste geen pasbekeerde mag zijn (1 Tim. 3:6) en omdat zo kon worden gewacht op het spontaan naar voren komen van geestelijke leiders binnen de pas ontstane gemeenten. Als de broeders, die zo naar voren kwamen, ook voldeden aan de voorwaarden voor het oudste-zijn, dan was dat een duidelijke aanwijzing dat ze tot de door God bedoelde oudsten behoorden. Als God dan, ongetwijfeld na ernstig gebed, allereerst in de harten van Paulus en de andere pionierzendelingen en waar­schijnlijk ook in de rest van de gemeen­te, bevestigde (door een innerlijke overtuiging, door vrede) dat het goed was om die personen aan te stellen, dan werd tot aan­stelling overgaan. Dus leiding door het woord (de voorschriften werden gebruikt om te kijken of iemand geschikt was) en door de omstandigheden (werd iemand spontaan als geestelijke leider erkend en functioneerde hij zo in feite al min of meer, stond hij goed bekend bij de broeders) dan werd, als de Geest het in de harten bevestigde overgegaan tot aanstelling.

 

De kandidaat-oudsten konden moeilijk zichzelf opwerpen als de oudsten. Daarom deden de pionierzendelingen, die het vertrouwen van de gemeenten genoten, dit. Als er éénmaal oudsten aangesteld waren kon de nodige aanvulling van de oudsten daarna plaats vinden op initiatief en onder leiding van de reeds aanwe­zige gezamenlijke oudsten.

 

Er zijn verschillende manieren om dit concreet in te vullen[9]. Daar is enige vrijheid in zolang men zich laat leiden door God. Zolang men zich laat leiden door de instructie van God (de vereisten voor oudsten, niet te vroeg oudsten aanstellen, geen oudsten aanstellen die niet aan de voorwaarden voldoen), door de omstan­digheden (welke broeders staan goed bekend en functioneren al als geestelijk leiders), en door de innerlijke leiding van Gods Geest, geeft God vrede op een bepaalde aanstel­ling.

 

De eigenlijke aanstelling bestaat uit een publieke aanwijzing van de kandidaat-oudsten als oudsten. Waarna ze in gebed aan de Heer opgedragen werden onder bidden en vasten (Hand. 14:23). Waar­schijnlijk ging dit gepaard met handoplegging door de aanwezige pionierzendelingen (later onder handoplegging van de al aanwezige oudsten) al wordt dit niet uitdrukkelijk vermeld.

 

8.7. Als er geen oudsten aangesteld zijn ontbreekt er iets

 

Titus 1:5.

 

In de pioniersfase van de gemeente is er de band met de pionier­zendeling(en), die een vooral spontaan gezag uitoefenen. Spontaan geestelijk gezag is vooral een zaak van vertrouwen en respect Zo wordt in deze fase toch het gezag van God uitgeoefend.

 

Zonder oudsten is een gemeente niet af. Net zoals een gezin gezagdragers nodig heeft, zo heeft een gemeente dat ook. Anders is er het grote gevaar van anarchie. "een ieder doet wat goed is in zijn ogen" (Richteren 21:25). Er is opzicht nodig dat zowel formeel (offi­cieel aangesteld, krachtens de positie) als informeel (spontaan vanwege iemands karakter en bekwaamheden) gezag heeft.

 

8.8. Niet zomaar een klacht tegen een oudste aannemen

 

Hoge bomen vangen veel wind. Daarom moeten de oudsten beschermd worden. Met een aanklacht moet ook duidelijk en overtuigend bewijs worden gepresenteerd.

 

"alleen als er twee of drie getuigen zijn"  (1 Tim. 5:19)

 

8.9. De gezindheid waarmee het werk van oudste moet worden gedaan

 

1 Perus 5:2,3.

 

"niet als heerschappij voerend"

 

Het voorbeeld van Paulus, zie b.v. zijn toespraak tot de oudsten van Efeze die hij in Milete gehouden heeft. (Hand. 20:17-31).

 

8.10. Hoogachten vanwege hun werk

 

1 Thess. 5:12,13

 

Het oudstezijn is een zware taak. Naast de verantwoordelijkheden in het eigen gezin komt er als het ware een gezin, Gods gezin (de gemeente), bij. Het kost veel vrije tijd en energie. Net als in een gezin zijn de kinderen niet altijd tevreden over en dankbaar jegens de ouders, zo ook niet in de gemeente. Zie de erva­ring van Paulus met zijn geestelijke kinderen[10].

 

We moeten de oudsten respecteren voor hun inzet en geen volmaakt­heid van hen eisen.

 

8.11. Een voortreffelijk taak

 

1 Tim. 3:1

 

Zo spreekt God er over.

"er naar staan"

 

8.12. Een beloning van Godswege

 

"onverwelkelijke krans"  (1 Petrus 5:4)

 

"welgedaan gij goede en getrouwe dienstknecht" (Matth. 25:21)



[1] Hen wordt opgedragen om de kudde te weiden en te hoeden (Hand. 20:28; 1 Petrus 5:2), dat is het werk van een herder te doen.

 [2] “binnengeslopen”’ (Judas :4); “doen binnensluipen” (2 Petrus 2:1). Binnensluipen doe je als je onopgemerkt wilt binnen komen.

    [3]Gebed voor genezing wordt besproken in de bijbelstudie over de Heilige Geest. Zie in het hoofdstuk met de bespreking van de diverse geestesgaven de bespreking van de geestesgaven van genezing.

 [4]Natuurlijk wordt er ook veel ten onrechte kwaadgesproken, gelasterd over christenen. Daar gaat het hier niet om. Zulke laster is onvermijdelijk. Zie b.v. Mattheus 5:11,12; 1 Petrus 2:11,12.

 

 [5] Had de scheiding plaats voor of na de bekering? Is de scheiding gebeurd op grond van een door de bijbel erkende grond (b.v. overspel van de ander.)  Ben je door de ander verlaten? Etc.

[6] Hand. 20:28; 1 Petrus 5:1,2.

[7] Voor een bespreking van de geestesgave van herder, zie in de bijbelstudie over de Heilige Geest het hoofdstuk waar de geestesgaven één voor één worden besproken.

    [8]Voor een nadere uitleg zie de studie over leiding in "De praktijk van het christenleven I".

    [9]Een voorbeeld. Door het getuigenis van een leraar aan een hogeschool ontstond er een gemeente, eerst onder de studenten waar later ook gezinnen en andere mensen tot geloof kwamen en zich bij aanslo­ten. Ter opbouw kwamen er geregeld broeders langs die rondreisden langs de gemeenten, waar ze dan een tijd bleven en raad en onder­wijs gaven.

Bij de gemeente groeide met name ten opzichte van een team van deze rondrei­zende broeders het wederzijdse vertrouwen. Intussen kwamen spontaan in de gemeente geestelijke leiders naar voren. Dat zagen en wisten de gemeenteleden en dat zagen en hoorden ook de mensen van dat team. Na enige tijd namen de broeders van het team het initiatief tot het aanstellen van oudsten. Ze legden de zaak eerst voor aan de spontaan naar voren gekomen leidinggevende broeders, daarna aan de gemeente als geheel. De procedu­re werd uitgelegd. Allen gingen accoord. Ze stelden vervolgens enkele broeders voor. Daarna werd er een week van gebed gehouden om de Heer bevestiging te vragen op deze stap. Toen er gedurende deze week geen (steekhoudende) bezwaren werden ingebracht en God algemeen vrede gaf op de weg die men wilde inslaan werd tot aanstelling overgegaan.

 

[10] Vergelijk Handelingen 19:10 met 2 Tim. 1:15. Paulus had persoonlijk het evangelie in Asia gebracht, velen waren tot geloof gekomen, aan het eind van zijn leven moet hij zeggen “allen in Asia hebben zich van mij afgekeerd.” In Korinte had Paulus ook het evangelie gebracht, door zijn prediking was er een gemeente ontstaan. Later heeft hij problemen met de gemeente te Korinthe, omdat ze hem niet als apostel wilden erkennen (1 Kor. 9:1-3; 2 Kor. 12:15).