De biddende Hyde

E.G. Carré

 

Inhoud

Inleiding

Voorwoord

I. Ontwikkeling en groei

II. De bidder

III. Een mensen visser

IV. De prijs

V. Een woord voor u

 

Inleiding

Door al de eeuwen heen heeft God binnen Zijn Gemeente aan een kleine onoverwinne­lijke biddende groep een opwekking geschon­ken. Steeds behaalden twee of drie biddende mensen, die het met God waagden, een over­winning en veranderden zij in Zijn kracht een hopeloos uitziende situatie in een volledige zegen. Daarvan vinden we zowel in het Oude‑ als in het Nieuwe Testament talrijke voorbeelden. Deze “bemiddelaars” stelden zich op “in de bres” en dan wendden zich de omstandigheden ten gunste van de kinderen Gods.

Dat zagen we bij Daniël, Sadrak. Mesak en Abednego. “Door het geloof hebben zij koninkrijken overwonnen, gerechtigheid ge­oefend, de vervulling der beloften verkregen, muilen van leeuwen dichtgesnoerd en de kracht van het vuur gedoofd”. Al waren ook zeven miljoen ongelovigen in aantal de baas over zeven gelovigen, dan zagen we toch steeds dat die kleine, godvrezende rest over­won. De kinderen Gods werden door hun volledig vertrouwen op Gods genade met zegeningen overgoten, van welke ze zelfs niet hadden kunnen dromen.

Jesaja, Ezechiël en zijn broeders in het ge­loof, overwonnen door het gebed schijnbaar onoverkomelijke problemen. Als antwoord bevrijdde God ze op wonderbare wijze. Zo werden in één nacht door een geweldige strijd des Heren 185.000 mannen uit het leger van Sanherib verslagen. Zo grijpt God in als alles hopeloos schijnt.

Toen Ezra en zijn vrienden opbraken van de rivier Ahava, was de hand Gods over hen en Hij redde hen uit de macht van vijanden en struikrovers (zie Ezra 8:31). God schonk hun meer bescherming dan een heel regiment van het koninklijke leger hun had kunnen bieden. Zij hielden God aan Zijn eigen be­lofte die Hij de koning had gedaan, toen Hij gezegd had: “De hand van onze God is ten goede over allen die Hem zoeken, maar Zijn macht en Zijn toorn zijn tegen allen die Hem verlaten” (Ezra 8:22).

Onder aanvoering van Haggaï en Zacha­ria, bereikten de gelovigen in die dagen door hun dringend gebed dat de tweede tempel in gebruik kon worden genomen en dat er een opwekking onder het volk doorbrak. God beantwoordde hun gemeenschappelijk, oot­moedig gebed op de volgende wijze: “En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, . . . en de geest van Jozua . . . en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de Here der heerscharen, hun God” (Haggaï 1:14).

Het Nieuwe Testament wemelt van tal van dergelijke voorbeelden, waarin biddende minderheden Gods zegen omlaag brachten, zodat nederlagen in overwinningen en dor­heid in vruchtbaarheid veranderden.

Op de Pinksterdag ontvingen de discipelen grote zegeningen ten behoeve van het door de zonde verharde volk. Als er in die dagen een enquête zou zijn gehouden te Jeruzalem en in geheel Judea, zou deze er zo ongeveer als volgt hebben uitgezien: 3.000.000 tempelbe­zoekers en plusminus 500 werkelijke gelo­vigen. En toch ontrukte deze biddende min­derheid in minder dan één dag tijd, 3000 kostbare mensenzielen aan de traditionele vormendienst. Later kwamen nòg enkele dui­zenden tot een levend geloof. Door het gebed van Paulus openden, zich in steden en land­streken de deuren voor het evangelie.

God is ook vandaag nog dezelfde. En er zijn ook nog kleine groepen bidders die nog met de trouw van God rekening houden, zelfs als de situatie uitzichtloos en zonder hoop schijnt te zijn! Mozes vond genade in de ogen des Heren door een “misschien” (Exodus 32:30); Jonathan en zijn wapendrager overwon­nen door een “misschien zal de Here voor ons handelen” (1 Sam. 44:16). De koning van Ninevé wendde de toorn van God over zijn volk af door een “wie weet?” (Jona 3:8-10). De grote overwinningen werden allen be­haald door gebed.

Onze trouwe God antwoordt ook vandaag nog op onze voorbidding. Bidt om een opwekking. “Ga in de bres staan!”. Smeek om de overwinning van het kruis, om de over­winning van de naam van onze Here Jezus Christus. Breek de bolwerken van Satan af met gebruik van de geestelijke wapenen; breng daardoor tot stand dat zonden beleden en opgegeven worden, het geloof versterkt en de wereldgelijkvormigheid afgelegd: In de Hem belijdende Gemeente werkt de kracht van de opgestane Heer machtig. Bidt zelf en wek anderen op tot gebed om een opwekking. Een opwekking van de Gemeente werd steeds uit gebed geboren. De wereld moet door ge­bed met het evangelie bereikt worden.

De biddende minderheid is door de kracht van de Heilige Geest onoverwinnelijk!

Mogen mensen door dit boek Gods roep horen, en zich tot de biddende minderheid bekennen.

 

Voorwoord

De hier volgende herinneringen uit het leven van een jonge Amerikaanse zendeling willen ons een blik geven op diens trouwe voorbede voor een ver van God levende wereld. Hij werd een werktuig voor de redding van duizenden in Europa en India. Hoe ongewoon en onge­wenst deze taak voor zijn medemensen ook mocht zijn, hij werd er door gevormd tot een vorst Gods, aan wie een speciale volmacht werd geschonken. Hij was een levende getuige van wat het gebed, de grootste macht in deze wereld, kan uitwerken.

Nog steeds is er over het leven van John Hyde geen volledig overzicht verschenen, maar slechts een serie op zich zelf staande herinne­ringen en getuigenissen van zijn intiemste vrienden. De volgende bladzijden zijn een voorzichtige poging deze in meer biografische vorm samen te vatten. Als dat ertoe mag bij­dragen dat wij duidelijker gaan beseffen dat God de voorbede wil inschakelen in Zijn werk, en dat wij het Hem door het bidden te ver­waarlozen onmogelijk maken datgene te doen wat Hij zou willen doen, dan is het doel van deze poging bereikt.

 

I. Ontwikkeling en groei

1. “. . . toen maakte hij daarvan weer een an­der vat, gelijk het recht was in zijn ogen”. (zie Jer. 18:4).

Er sterven in onze dagen veel mensen, doordat het Gods kinderen ontbreekt aan geestelijke macht. Laten wij Hem bidden, ons te door­zoeken en alles te verwijderen wat Hem ver­hindert machtig door ons te werken.

Hudson Taylor

2. Dat John Hyde de “biddende Hyde” werd, had hij zeker in de eerste plaats te danken aan zijn biddende ouders. Hij werd in 1865 in Carthago (III.) geboren, waar zijn vader een met de Heilige Geest vervulde prediker was in de Presbyteriaanse kerk. Wie zijn huis bin­nenkwam merkte meteen de bijzondere sfeer, die daar heerste. Ds. Hyde en zijn zachte vrouw, die in alles geheel met hem instemde, leidden een leven van gebed.

Al de liefde van zijn ouders richtte zich op de zending onder de heidenen.

Dikwijls hoorden zijn gasten hoe ernstig Johns vader bad tot de Heer der zending of Hij arbeiders in Zijn oogstveld wilde uitstoten. Toen er in het gezin dan ook drie zonen en drie dochters werden geboren, waren hij en zijn vrouw met vreugde bereid deze kinderen aan de Here te wijden voor de zending, met al de daaraan verbonden moeiten en gevaren: Nie­mand verwonderde er zich dan ook over, dat God twee van zijn zoons en één dochter riep tot Zijn dienst.

John, door wiens gebeden een heel leger van arbeiders naar het oogstveld zou worden ge­leid, was immers zelf een vrucht van gebed.

Over zijn prilste jeugd zijn ons geen feiten bekend. Zijn vrienden wisten zich te herinne­ren, dat hij zich reeds vroeg geroepen voelde om te prediken. Zijn opleiding genoot hij ‑­samen met zijn oudere broer ‑ in dezelfde Bij­belschool. “Hij viel niet op tussen zijn mede­studenten, maar was slechts één onder de velen”, vertelde later een van zijn studiegeno­ten. “We zagen in hem niets bijzonders”. Dat veranderde echter toen zijn broer, die besloten had naar een zendingsveld te gaan, door een vroegtijdige dood werd weg­genomen.

Zijn heengaan maakte op John een onvergetelijke indruk, omdat de wereld door dat ster­ven een boodschapper armer was geworden.

Op een avond stapte John de kamer van zijn vriend Konkle binnen en vroeg hem wat hij dacht wat de beslist noodzakelijke beweeg­redenen waren, om zich in te zetten voor het zendingswerk. Hij kreeg de raad deze be­langrijke zaak zélf voor de Heer neer te leg­gen. De volgende morgen toen deze vriend de trap opliep naar de kapel, voelde hij een hand op zijn arm. Hij keek om en zag in het stra­lende gezicht van John Hyde. “De beslissing is gevallen, Konkle!”, riep hij hem toe en zijn gehele uiterlijk liet zien hoe hij zich daarover verheugde. In de stilte van de nacht had hij, na een zware strijd, zijn wil zonder enig voor­behoud aan God overgegeven. “Heer”, had hij gezegd, “ik ben bereid te gaan, waar U me wilt hebben.“ En de Heer der zending had hem in Zijn dienst aangenomen. Vanaf die tijd be­gon, zijn invloed in de klas merkbaar te wor­den. Er ontstond een toenemende belangstelling voor het werk onder de heidenen en zijn medescholieren bemerkten, dat in hun midden een instrument aanwezig was, dat God gebruiken zou voor de zending.

Ze waren er allen van overtuigd dat het door de invloed van John Hyde kwam, dat van de zes en veertig studenten er zich zes en twintig voor de zending opgaven.

Het was alsof zijn ziel voor dit doel brandde als een fakkel, die licht en warmte uitstraalde. Reeds toen was zijn gebed het wapen, waar­door hij enkele van zijn medestudenten won voor dit heerlijke werk.

Sinds de onvergetelijke dag van zijn beslissing is het Johns grootste verlangen gebleven de Heer te mogen dienen onder de heidenen. In zijn ijver greep hij echter nog verder. Hij had zich voorgenomen een van de grootste zende­lingen van zijn tijd te worden. Het was beslist niet alleen eerzucht die hem daarbij bezielde. Toch kwam dit verlangen, hoewel hij dit zelf niet bemerkte, wel voort uit zijn oude natuur. Vóór hij zijn toekomstige arbeidsveld in India zou bereiken, zou hem dit op gevoelige wijze duidelijk gemaakt worden. God moest Zijn dienaar eerst klein maken voor Hij hem grote dingen kon toevertrouwen.

Zelf vertelde hij hierover het volgende: “Mijn vader had een vriend, zelf ook een predikant, die in zijn jeugd vurig verlangd had naar het zendingsveld te mogen gaan, maar zijn weg werd anders geleid. Des te meer verheugde het hem, toen hij vernam dat de zoon van zijn vriend daarheen zou vertrekken. Hij hield bij­zonder veel van mij en ik ook van hem. Ik bewonderde hem: Toen ik op de stoomboot kwam, die mij naar mijn levenswerk zou brengen, vond ik in mijn hut een brief. Het was het handschrift van mijn vaders vriend.

Ik opende de enveloppe; het waren slechts en­kele woorden. De inhoud was ongeveer als volgt: “ Ik zal niet ophouden voor je te bidden, totdat God je met Zijn Heilige Geest vervuld heeft”.

Ik was diep gekrenkt en geërgerd frommelde ik de brief in elkaar, wierp hem in een hoek en ging naar het dek. Wat een dwaze gedachte dat ik, die als zendeling naar het zendingsveld ging en me had voorgenomen één van de grootste zendelingen te worden, niet vervuld zou zijn met de Heilige Geest!

Ik liep het dek op en neer. In mij woedde een strijd. Diep in mijn hart was ik er van over­tuigd dat de schrijver, wiens geheiligde leven ik kende, gelijk had en dat ik voor mijn taak nog niet klaar was. Na een poosje ging ik terug naar mijn hut om de brief weer tevoorschijn te halen. Steeds meer groeide het besef in Mij dat hij gelijk had. Zo verliepen er twee of drie dagen. Ik voelde me ellendig. Gods goedheid was bezig het gebed van een vriend te ver­horen. Hij bad voor mij, smeekte om de over­winning en God verhoorde hem. Bijna wanhopig vroeg ik de Heer mij te willen vervullen met Zijn Heilige Geest: Terwijl ik dit deed was het alsof de atmosfeer opklaarde. Ik zag mijzelf en begon mijn trots te onderkennen. Het werd een strijd die bijna tot het einde van de reis aanhield. Ik zei tegen de Heer Jezus, dat, ik bereid was op een eenzame post te wer­ken en alles te doen wat Hij van mij vroeg; maar dat ik tot elke prijs eerst de Heilige Geest moest ontvangen”.

(Kommentaar van mij. APG.  Hyde bedoelt hier niet dat hij de Geest nog niet had ontvangen. Hoe had hij anders christen kunnen zijn? Als iemand de Geest van Jezus niet heeft dan behoort hij hem niet toe – Rom 8:9 . Hyde heeft het hier over de vervulling met Gods Geest. Voor een bijbelstudie over de vervulling met Gods Geest, klik hier. Voor een bijbelstudies over de Heilige Geest, zie de serie op de onderwijssite)

Hoewel Hyde toen niets bemerkte dat er op wees dat zijn gebed verhoord was, zou spoedig in zijn leven openbaar worden op welk een overweldigende wijze God aan zijn verlangen voldeed.

Dat het ernstige, aanhoudende gebed van een vriend zo’n krachtige invloed had, moet ook voor ons wel een duidelijk bewijs zijn van de macht van de voorbede!

Op zijn eerste post in India ‑ dat was waar­schijnlijk Dera Dun op Lahore in de Punjab ‑ wees niets er op, dat John Hyde eens een bij­zonder door God begenadigde zendeling zou worden. Hij sprak wat aarzelend en langzaam en door zijn slechte gehoor viel het hem moei­lijk de inheemse taal te leren. Het predikambt leek minder geschikt voor hem. Ook toonde hij door zijn rustig, wat gesloten karakter, niet zulk een enthousiasme als men dat van de meeste jonge zendelingen gewend was. Zelf leed hij hier zo sterk onder, dat hij op zekere dag aan de synode van zijn district om ontslag vroeg.

Gelijktijdig echter kwam er een schrijven bin­nen van de dorpelingen die dringend vroegen hem dit ontslag niet te verlenen. “Al zou hij ook nooit de taal van onze mond leren spre­ken, toch verstaat hij de taal van ons hart”, schreven ze. Zo bleef Hyde daar dus en hij wierp zich opnieuw op de taalstudie, hoewel hij zijn Bijbelstudie voorrang gaf. Hiervoor kreeg hij een berisping van het bestuur. Hij bracht in deze leefwijze echter geen verande­ring en beriep zich erop, dat hij naar India was gekomen om Gods woord te verkondigen en dat hij dát dus in de eerste plaats goed moest kennen. En de Heer die zijn ernstig verlangen daarnaar zag, gaf hem door Zijn Geest een helder inzicht in de Schrift. Wanneer Hyde de diepten van Gods Woord ontsloot, sprak hij met volmacht en honderden van zijn toehoor­ders hingen aan zijn lippen.

Intussen bleef hij ook doorgaan met de taalstudie. Door zijn volharding bracht hij het zover, dat hij de dialecten van het Urdu en het Punjab volkomen meester werd.

Reeds in de eerste jaren van zijn verantwoor­delijkheid voor de zielen van de heidenen drukte deze hem als een zware last. “Dit jaar”, zo schreef hij eind 1896, “hadden we in de dorpen bijna geen bekeerlingen, in tegenstel­ling tot het vorig jaar, toen ze ons wel werden geschonken. Wat zou de oorzaak hiervan kun­nen zijn? Wij en al onze medearbeiders willen dit ernstig onderzoeken en houden daarom een bijzondere dag van gebed. Ik geloof dat, wanneer ons hart recht is voor God, de zegen niet kan uitblijven, hoogstens kan ze worden opgehouden. Maar als God ons begint te zegenen, zal het met een volle maat zijn.”

Het daarop volgende jaar kon hij reeds naar huis schrijven: “De christenen van onze post hebben zich nog nooit zo voor ons werk ge­ïnteresseerd als nu. Enkelen worden bijzonder gezegend door de Bijbelstudie, anderen door het belijden van hun zonden en door het goed­maken van onrecht”. Intussen was God nog machtiger dingen met hem van plan.

Eens schreef hij: “Gedurende het hele jaar heb ik het gebed van Jabez tot de Heer gezonden: “Wil mij toch overvloedig zegenen en mijn ge­bied vergroten; laat Uw hand met mij zijn”. (1 Kronieken 4:10)

Hoe weinig vermoedde hij op welke wijze zijn gebed zou worden verhoord. Gods antwoord was een periode van ziekte, die zeven maan­den lang zijn krachten sloopte. Uit een zware tyfusaanval hield hij een nerveuze zwakte over, die hem onbekwaam maakte voor zijn taak. Daardoor moest hij de grote les van het wachten op God leren.

Het volgend jaar leidde hem weer een stap verder naar een dieper gebedsleven. Hij begon zijn nachtrust op te offeren om te kunnen bidden voor de heidenen. “Nooit tevoren”, schreef hij, “heb ik geweten wat het betekent de hele dag te werken en ‘s nachts te bidden”. Hoewel hij in zijn werk nog niet veel resulta­ten zag, bleef hij volharden in het gebed. God heeft toch in Zijn woord gezegd: “Beproef Mij ­daarin of Ik u niet de vensters des Hemels open zal doen en zegen afgieten!” Door deze belofte wist hij zich geroepen om te blijven aanhouden in het gebed. Hij was vastbesloten daarvan niet af te wijken, wat de mensen er ook van zouden zeggen.

Het was velen op de zendingspost reeds opge­vallen hoe zonderling het gedrag was van deze jonge zendeling. Het misnoegen van zijn medearbeiders hierover werd steeds duidelij­ker merkbaar. Toen zij niet in staat waren hem te bewegen van deze levenswijze af te zien en hij toch maar dag en nacht op het dak van zijn huis bleef doorbrengen om daar te strijden voor de redding van heidenen, stuurden zij een bezwaarschrift naar het zendingsbestuur in het moederland, waarin zij hun bezwaren uit­ten over de nalatigheid van Hyde, wat betreft zijn allereerste plichten. Men verzocht, hem opdracht te geven om minder te bidden, en meer te werken. Dit schrijven kwam in han­den van de directeur, die zelf een man des ge­beds was. Hij gebood dat men Hyde de volle vrijheid moest laten om net zoveel en zolang te bidden als waartoe hij zich gedrongen voelde.

Spoedig zouden de andere zendelingen de vruchten van deze, voor hen onbegrijpelijke ijver tastbaar waarnemen.

Gedreven door een niet te verklaren honger naar God, begonnen Hindoes en Mohamme­danen de bidder op het dak van zijn huis te be­zoeken om hem vragen te stellen over het heil van hun ziel. Binnen korte tijd bereikte hij daardoor meer mensen, die werkelijk God zochten, dan al zijn medearbeiders samen, die hem om zijn plichtsverzuim aangeklaagd had­den. Men moest erkennen dat Hyde niet het gewone type arbeider was, maar dat hij op een bijzondere wijze met de geest des gebeds was toegerust en aan de zending geschonken was om anderen te leren bidden.

Toen men later nog eens met hem sprak over deze periode, waarin men hem minder goed gezind was, kon Hyde met een glimlach zeg­gen: “ Ja, dat herinner ik mij nog. Ze begrepen me toen niet, maar ze wilden heus niet liefde­loos zijn.”

Toen reeds kende hij geen verwijt of ook maar een zweem van bitterheid. Hij was volledig bereid “om Christus wil een dwaas te zijn”. Door zijn voortdurende gemeenschap met de Heer werden de hem aangedane beledigingen een reden voor hem om te bidden voor hen die hem beledigd hadden. Hierdoor werd hij steeds minder kwetsbaar.

 

II. De bidder

“Ik heb onder hen gezocht naar iemand, die een muur zou kunnen optrekken en voor Mijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten be­hoeve van het land, zodat ik het niet zou ver­woesten”.

Ezechiël 22:30

De Heer van de  oogst stelt Zijn medearbeiders in het gebed aan, niet wij. De oproep, tot de dienst in de Geest en in het gebed kan net zo duidelijk zijn als de oproep om zelf als zende­ling er op uit te trekken.

Amy Carmichael

Wij naderen nu het jaar 1904, waarin in Hy­des persoonlijk leven en voor zijn zendings­werk een keerpunt zou komen. “Voor het aan­breken van de dag is de nacht het diepst”, dat gold ook voor het geestelijke leven in India.

Voor de Heilige Geest was zo weinig plaats, dat er slechts een gering aantal zielen van de miljoenen die zonder Christus leefden, gered werden.

Toen legde God drie jonge mannen ‑ John Hyde, McCheyne Patterson en George Tur­ner ‑ op het hart te gaan bidden voor een jaar­lijkse conferentie. Daarin wilde men zich wij­den aan Bijbelstudie en gebed, om zo te komen tot een verdieping van het geestelijk leven in de Punjab. Een blik op de door het Evangelie nog onbereikte gebieden in India toonde hen de velden, die wit waren om te oogsten. In de Bijbel ontdekten ze de voorwaarden die God stelde voor een innerlijke vernieuwing.

Charles Finney, die als geen ander werd ge­bruikt om overal opwekkingsvuren te ontste­ken, die voor honderdduizenden in zijn vader­land Amerika tot zegen werden, zei eens: “Een opwekking is geen groter wonder dan een tarwekorrel. In iedere samenkomst, waarin standvastige zielen zich in de strijd begeven, die vastbesloten zijn om te overwinnen of te sterven ‑ en zo nodig te overwinnen én te ster­ven ‑ kan deze van God afgesmeekt worden. Het Koninkrijk der Hemelen breekt zich met geweld baan en geweldenaars grijpen er naar”.

De drie vrienden waren vastbesloten de strijd te winnen. Er zou een afzonderlijke gebeds­groep gevormd worden om voor dit deel van India een opwekking af te smeken.

Wie in deze gebedsgroep wilde meewerken, moest het eens zijn met de vijf gestelde voor­waarden en deze positief kunnen beantwoor­den. Ze luidden:

1e. Bidt u om een vernieuwing in uw persoon­lijk leven, in dat van uw medearbeiders en in de kerk?

2e. Verlangt u naar meer kracht van de Hei­lige Geest in uw eigen leven en werk? Bent u er van overtuigd dat u zonder deze kracht niet verder kunt?

3e. Wilt u er voor bidden dat u zich nooit voor de Heer Jezus zult schamen?

4e. Gelooft u dat het gebed. het machtigste middel is om te komen tot een geestelijk ont­waken?

5e. Wilt u dagelijks een half uur van uw mid­dag bestemmen om voor deze opwekking te bidden en bent u bereid dat zo lang vol te hou­den tot de opwekking doorbreekt?

Voordat de eerste Conferentie in Sialkot zou plaats vinden, hielden Hyde en Patterson der­tig dagen en nachten aan in gebed. Na negen dagen voegde ook Turner zich bij hen, zodat deze drie mannen gezamelijk gedurende 21 dagen streden om een machtige uitstorting van de Heilige Geest.

Was het een wonder dat er tijdens deze confe­rentie een zodanige kracht openbaar werd als men nog zelden had meegemaakt?

Als we lezen over de voortdurende nachten van waken, zou bij iemand de vraag kunnen opkomen of die prijs die hiervoor werd be­taald niet te hoog was. Wanneer we echter denken aan de honderden die hierdoor op­nieuw voor de dienst van hun Heer werden toegerust, of de duizenden die in deze dagen letterlijk het Koninkrijk Gods werden “bin­nengebeden”, dan mogen we zeggen: het was alle inspanning ten volle waard.

De meeste gelovigen vinden hun arbeid het belangrijkste. Dat gaat hen gemakkelijker af en wordt door buitenstaanders ook beter be­grepen. Maar God kiest enkele medearbeiders uit om Zich volledig aan Hem te geven en zich als bidders in te zetten voor, de uitvoering van Zijn verlossingsplan en op die wijze te strijden voor het behoud van gebonden zielen, die in Satans macht zijn. Dat is een heel bijzondere opdracht, waarvoor God dagelijks aan hun lichaam en ziel nieuwe kracht schenkt.

Ook Paulus, een van de grootste bidders in de Bijbel, kende deze gebedsstrijd en hij riep het zijn trouwe volgelingen in Efeze toe: “Bidt met aanhoudend bidden, smekend bij elke ge­legenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heili­gen!” (Efeze 6:18)

Hij wist uit ervaring dat dit bidden een “wor­steling” is. (zie Romeinen 15:30)

De eerste conferentie in Sialkot welke onder leiding van Hyde stond, die persoonlijk de Bijbelstudies zou geven, zou hem een onver­moede belevenis brengen. Op een speciaal voor mannen belegde avondsamenkomst kwam hij ‑ geheel tegen zijn gewoonte ‑ te laat in de zaal: Eerst bleef hij een hele tijd rustig zitten, daarna begon hij te spreken. “Broeders”, zei ,hij, “ik heb de afgelopen nacht niet geslapen en vandaag. nog geen voedsel gebruikt. Ik heb een geweldige strijd met God gestreden. Ik werd er mij van bewust dat ik hier moest komen om over bepaalde dingen mijn getuigenis te geven, maar ik verzette mij. Pas enige ogenblikken geleden was ik bereid te gehoorzamen en nu wil ik u doorgeven wat God aan mij heeft ge­daan”

Daarop vertelde hij heel eenvoudig en duide­lijk van de wanhopige strijd, die hij had ge­streden tegen een bepaalde zonde en hoe de Heer hem de overwinning had gegeven. Hij sprak nauwelijks vijftien á twintig minuten, ging toen weer zitten en verzocht hen met elkaar in gebed te gaan.

De een na de ander stond op. Er werden zon­den beleden, die de meesten onder hen nog nooit hadden horen noemen.

Het was laat in de nacht toen de samenkomst werd beëindigd. Reeds spoedig bleek echter dat Hyde’s boodschap zo gewerkt had, dat er steeds meer zonden werden beleden en boete werd gedaan. De harten werden ontsloten voor de komende opwekking. Door de gehoor­zaamheid van één werden de sluizen geopend van de zegen voor velen, een zegen, die, zoals zou blijken, tot in de verste hoeken van India zou doordringen.

In het voorjaar van 1905 hield de gebedsgroep voor de Punjab haar tweede samenkomst. Het waren weer de drie vrienden en een kleinere groep medewerkers, die bijeenkwamen voor een persoonlijke voorbereiding op de aan­staande conferentie. Een van de deelnemers schreef hierover: “God legde de last van een in zonden verloren wereld op ons hart. We mochten in zekere mate deel hebben aan het lijden van Christus.” (Toelichting door mij APG, zie Kol. 1:24)

Toen spoedig daarna de tweede conferentie in Sialkot begon, kwamen weer veel Europeanen en inheemsen, waaronder zowel christenen als heidenen, bijeen. Hyde, aan wie ook dit keer weer de leiding was opgedragen van de Bijbel­studies voor de zendelingen, had als onder­werp gekozen: “Het werk van de Heilige Geest”.

Met grote ernst stelde hij de aanwezigen de gewetensvraag: “Is de Heilige Geest reeds de eerste Persoon op uw kansel, geeft u Hem bewust voorrang als u spreekt? Gij leraren van het Woord, bidt u als er moeilijke vragen zijn, om de leiding van de Heilige Geest, die getuige was van het gehele leven van Christus hier op aarde?”

De volgende morgen was er geen nieuwe bood­schap en evenmin de daaropvolgende. Alle deelnemers wisten: “God wacht tot we de eer­ste les hebben geleerd en bereid zijn om de Heilige Geest de plaats te geven die Hem toe­komt, zowel in het ambt als in ons persoonlijk leven”. De uitwerking was voor allen om nooit te vergeten. Hoewel Hyde een van de hoofd­leiders was van deze conferentie, hield hij zich bijna onafgebroken afzijdig en bleef in gebed. Als een Godsbevel voelde hij het profetenwoord in zijn hart branden: “Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters gesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen, zwijgen. Gij, die de Here indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof, op aarde”. (Jesaja 62:6, 7)

Ongetwijfeld werd Hyde door een bijzondere goddelijke kracht staande gehouden. Men zag aan de glans op zijn gezicht, dat de inwonende Christus zijn zwakke lichaam ver­sterkte. Door deze goddelijke tegenwoordig­heid bogen zich harten en werden tijdens zijn spreken zielen verbroken als bomen in een bos door een storm. Dan kwamen er onder tranen bekentenissen van zonden los. Maar als men vergeving had gevonden, volgde de grote vreugde.

Onder de deelnemers aan de confe­rentie bevonden zich velen, die bereid waren dagelijks gezamenlijk voorbede te doen voor de grote nood in de gehele wereld. De confe­rentieleiding had voor hen twee kamers ter be­schikking gesteld, één voor de mannen en één voor de vrouwen. Niet ingewijden zouden bedenkingen kunnen hebben tegen dit uren­lange bidden. Voor wie echter één van deze vertrekken betrad, waren meteen alle bezwa­ren verdwenen. Men wist zich in de tegenwoor­digheid van Hem, door Wie dit alles heilige werkelijkheid was. Er was een geestelijke vrijheid, die geen menselijke macht ooit zou hebben kunnen be­werken. Ieder deed waartoe hij zich persoon­lijk gedrongen voelde. Terwijl enkelen naar de samenkomst terugkeerden, bleven de ande­ren in de gebedsruimte achter. Sommigen gingen tijdig naar bed, anderen bleven doorbid­den, enkelen zelfs de hele nacht.

Hier bleef een groep zitten in gebed, anderen knielden of lagen naar hun gewoonte op hun aangezicht. Kritiek op wat de ander deed was er niet, men wist zich in Gods heilige tegen­woordigheid.

Het werd hen, die tot het besef kwamen dat Hyde een bijzondere opdracht had, duidelijk, dat God naar mensen zoekt die bereid zijn de niet zo in het oog lopende, maar toch zeer be­langrijke dienst van de voorbede te verrich­ten.

“Wie wil de last van de miljoenen verloren. zielen op zich nemen en wie zal Ik zenden?”, dat was de vraag die Hyde op het hart was ge­bonden en die hij aan anderen doorgaf. “Zijn wij bereid”, zo zei hij, “dan is God ook bereid om ons te gebruiken voor Zijn doel. “

Hieraan zijn echter twee voorwaarden ver­bonden: gehoorzaamheid en reinheid. Ten eerste in alles gehoorzamen, ook in het klein­ste en dat doen met een volkomen overgave van onze wil. De tweede voorwaarde is: rein­heid in denken en doen. God heeft reine vaten nodig voor Zijn dienst, reine kanalen waardoor Hij Zijn kracht wil laten stromen. Alleen als wij zelf vrij zijn, kunnen we anderen naar de vrijheid leiden”.

Om hen duidelijk te maken hoe deze reiniging bij hemzelf gebeurd was, vertelde hij het volgende: “Tijdens één van mijn eerste dagen in India nam ik deel aan een Engelse dienst in de openlucht. De spreker had het over Jezus Christus als de Enige, Die van de macht der zonde vrij kan maken. Na­dat hij uitgesproken was, vroeg één van de toe­hoorders of de spreker zelf de overwinning had over zijn zonden. Deze vraag, hoewel niet tot mij gericht, trof me tot diep in mijn hart. Als ze aan mij gesteld was, had ik moeten be­kennen, dat Jezus mij nog niet van alles vrij had kunnen maken. Ik was mij er van bewust, dat er in mijn leven nog zonden waren, waar­van ik niet verlost was. Ik dacht er over na welk een smaad het moest zijn voor de Naam van Jezus als ik moest erkennen, dat ik een Christus predikte, die mij niet volkomen vrij gemaakt had van mijn zonden terwijl ik Hem verkondigde als een volkomen Verlosser. Ik ging naar mijn kamer, sloot de deur en zei tot de Heer dat ik, tenzij hij mij de overwinning gaf over alle zonden, waaronder mijn boezemzonde, die mij zo dikwijls de baas was, zou terugkeren naar Amerika om daar ander werk te gaan zoeken. Ik vertelde Hem dat ik niet in het openbaar het Evangelie kon ver­kondigen, zolang ik in mijn persoonlijk leven het bewijs miste van Zijn kracht. En Jezus maakte mij vrij! Sindsdien heb ik daar nooit meer moeilijkheden mee gehad. Nu kan ik zonder aarzelen optreden en anderen vertellen dat Hij overwinning geeft. En het is mij een vreugde van de wonderbare trouw van mijn Heiland en Redder te mogen getuigen!” Ge­hoorzaamheid en reinheid waren de voor­waarden die Hyde stelde om deel te kunnen nemen aan de dienst der voorbede.

Heel zijn gebedsleven, waarvoor hij al zijn tijd en kracht gaf en nog zoveel meer dingen opofferde die anderen genoten, was een kwestie van gehoorzaamheid. Bij iedere stap on­derwierp hij zich aan de leiding des Geestes. Zijn gaan of staan, zijn spreken of zwijgen waren afhankelijk van een wenk van Zijn Meester. Als men hem riep voor de maaltijd, wees hij dit dikwijls vriendelijk af met een “Dank u, ik heb momenteel geen behoefte aan eten”. Dan bleef hij in zijn kamer. Zijn Hemelse Vader had werk voor hem en hij kon het Jezus nazeggen: “Mijn spijze is, de wil te den Desgene, Die mij gezonden heeft”.

Allen die met Hyde in aanraking kwamen; waren diep onder de indruk van dit geheiligde leven. Hij sprak slechts zelden over de heilig­making of over zijn bijzonderé ervaringen in dit opzicht, maar hij leefde een geheiligd le­ven! En dit was één doorlopend getuigenis van “de kracht van het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden”. Zijn invloed was niet beperkt tot zijn eigen omgeving, maar kon ook voor vele gelovigen die buiten zijn privé­leven stonden, niet onopgemerkt blijven. Zo besloten de leiders van een bepaalde beweging ‑ de Arya‑Samaj‑sekte ‑ eens, John Hyde bij­zonder te observeren. Zij hoopten enkele ge­breken in hem te ontdekken en die dan open­baar te maken om de invloed van deze voor het heidendom zo gevaarlijke persoonlijkheid te kunnen verzwakken. Onder het voorwend­sel dat zij belangstelling hadden voor zijn nieuwe leer, kwam een van hun aanhangers bij Hyde op bezoek.

Zoals gewoonlijk werd de vreemdeling met open armen ontvangen en verzocht men hem te blijven logeren als hij dat wenste, wat juist de bedoeling van deze gast was. De man bleef verscheidene dagen in Johns huis en mocht diens liefde persoonlijk ervaren. Op zekere dag was hij echter plotseling verdwenen. Hij had genoeg gezien!

Vol bewondering voor de vreemde “Sahib”, was hij naar zijn sektegenoten terugggekeerd en hij kon slechts diep overtuigd uitroepen: “Deze man heeft geen fouten. Hij is een god een geen mens!” De liefde van Christus, die door het leven van Hyde zichtbaar werd, had hem overwonnen.

Het geheim van Hyde’s grote aantrekkings­kracht was niet, dat hij steeds getuigde van de bevrijding van de macht der zonde in zijn eigen leven. Hij kon ook luisteren naar ande­ren die nog gebonden waren. Hij zag als het ware reeds wat God bezig was in hun leven te doen en verblijdde zich daarover.

Eén van zijn vrienden merkte op: “Nooit zag ik iemand die alleen al door zijn aanwezigheid de zwakken zo kon helpen en versterken!” Allen, die met hun zonde geen raad wisten, legde hij de weg der zaligheid zo eenvoudig mogelijk uit. Afgedwaalden hielp hij met het grootste geduld om de goede weg weer terug te vinden.

Een enkele keer kwam het voor, dat Hyde iets vertelde over een ervaring die hij nooit kon vergeten. Eens ging hij voor een korte rust­periode naar de bergen. De geestelijke nood van een bekende predikant lag hem bijzonder zwaar op het hart. Hij besloot ruimschoots tijd te nemen om voor deze broeder te bidden: Hij stortte zijn hart ongeveer als volgt voor God uit: “O Heer, U weet hoe koud zijn hart is. . .”, en plotseling leek het alsof er een hand op zijn lippen gelegd werd en een verwijtende stem tegen hem zei: “Wie hem aanraakt, raakt mijn oogappel aan”. Hij werd door een grote angst overvallen. Hij had zich bezondigd door een broeder aan te klagen en te oordelen! Hij voelde zich bestraft en verootmoedigde zich. Hij was het zélf die een terechtwijzing nodig had! Hij beleed zijn schuld en bad om reini­ging door het bloed van Christus. Daarna smeekte hij: “O God, laat mij toch zien wat er in het leven van deze broeder “liefelijk is en wel luidt”. Toen herinnerde hij zich plotseling hoeveel deze predikant om Christus wil had opgegeven en geleden. Hij dacht aan de vele jaren van ingespannen arbeid in een moeilijke gemeente, aan de vele onenigheden die hij met zoveel tact had opgelost en aan het feit dat hij zulk een voorbeeldig echtgenoot was.

Het een na het ander kwam hem voor de geest. De tijd die hij voor de voorbede had bestemd, werd nu benut voor dankzegging. De Heer had het oog van Zijn knecht geopend voor de heerlijke dienst van lofprijzing. Toen Hyde later naar zijn post terugkeerde, hoorde hij dat deze prediker, tijdens zijn afwezigheid, een bijzondere geestelijke herleving had onder­gaan.

“Wat is Gods liefde toch wonderbaar”, stelde Hyde dankbaar vast, “terwijl wij bezig zijn Hem te danken voor het leven van een van Zijn kinderen, is het Zijn vreugde dit kind bij­zonder te zegenen!”

 

III. Een mensenvisser

“Ik zal u vissers van mensen maken”. (Marcus 1:17)

“Indien wij weinig resultaat op onze arbeid zien, komt dat meestal doordat we zelf maar half verlost zijn”. 

Hudson Taylor

Intussen werd Hydes liefde voor het verlo­rene steeds sterker. Zijn hart werd meer en meer vervuld met een niet uit te blussen ver­langen naar hun redding. Steeds scheen Hij de stem van de goede Herder te horen, die Hem toeriep: “Ik heb nog andere schapen . . : die moet ik ook toebrengen!” En Hij, die dit ver­langen in Hyde opwekte, was ook bereid het te bevredigen. Iedere dag kwamen er meer mensen naar hem toe die hij mocht helpen om tot een beslissing te komen. Hyde trad niet alleen op als hun voorbidder, hij was ook een echte visser van mensen, die niet eerder rustte voor ze in het evangelienet gevangen waren. Al kwam hij slechts korte tijd met iemand in contact, dan was dat toch meestal lang ge­noeg om de Bijbel te openen en een tekst voor te lezen waardoor de goede keus werd ge­daan.

Zo kwam hij eens in de trein met een mede­passagier in gesprek. Hij legde hem de bood­schap van redding en verlossing uit. Maar toen had hij zijn reisdoel bereikt en zou dus moeten uitstappen. Hyde bleef rustig zitten en reisde door om de moeilijkheden die deze man had, nog verder met hem te bespreken en hem tot Jezus te mogen leiden. Hij miste hierdoor een zakelijke bespreking met zijn zendingsgenoot­schap. De winst van een mensenziel woog hem echter zwaarder dan de berisping die hij voor dit verzuim kreeg.

Zijn invloed op de harten van anderen werd in de loop der jaren zelfs spreekwoordelijk. “Als Hyde met iemand spreekt, komt hij tot bekering!”, zeiden de mensen. Hij had de gave om het juiste woord op de juiste tijd te spre­ken. Een dame die zich ‑ tijdens Hyde’s be­zoek aan een gezelschap uit de hoogste krin­gen van de samenleving ‑ met deze zendeling wilde vermaken, stelde hem de vraag: “Mijn­heer Hyde, u vindt toch zeker ook dat iemand die danst niet in de hemel zal komen?” Hyde keek haar glimlachend aan en zei vriendelijk: “Mevrouw, ik zie niet in waarom iemand die niet danst wél in de hemel zou komen.“ Daar­na sprak hij over de grote vreugde van hen, die eens de wereld dienden, maar vergeving van zonden hadden ontvangen. Hij vroeg haar of ze die blijdschap ook al kende en gaf haar de dringende raad niet te rusten voordat deze ook haar bezit was. De dame had geen enkele lust meer haar oorspronkelijke plan verder voort te zetten.

Hyde wees er op dat, als we maar dicht genoeg bij Jezus blijven, Hij Zelf de zielen, door ons heen, tot Zich trekt. “Hij wil verheerlijkt wor­den in ons persoonlijk leven. Ons oude >ik<, dat zich op de een of andere manier telkens weer tussen Hem en ons in wil dringen, moet aan Hem worden uitgeleverd. Wij moeten tot de belijdenis komen dat het met Hem gekrui­sigd, gestorven en begraven is. Anders zal de bedorven lucht van ons oude leven een belem­mering vormen tussen ons en de zielen die op onze weg komen. Dit zijn de drie treden om­hoog, die we in het geloof hebben te doen”.

Met bijzondere voorliefde kon hij in de sa­menkomsten stilstaan bij die schriftgedeelten die de voortdurende ontlediging van het oude “ik” duidelijk maken. Bij de uitlegging van 2 Koningen 3:16 liet hij zijn toehoorders dui­delijk zien dat de Israëlieten op bevel van de profeet Elisa, greppels moesten aanleggen, op­dat het leger zou kunnen drinken en strijd­baar zijn.

In het volgende hoofdstuk, waarin een we­duwe zijn hulp inroept om aan de verplich­tingen jegens haar schuldeiser te kunnen vol­doen, waren er geen lege vaten meer ‑ en dus hield de olie op te stromen. Hij legde uit dat de Heilige Geest kanalen nodig heeft om daar­door te werken tot Zijn eer. De Heer is altijd bereid om meer te geven als daar bij ons maar ruimte voor is.

Zijn voorbede werd steeds meer een schuld­belijdenis van de zonden van anderen, in wiens plaats hij zich stelde als voorbidder. Hierin geleek hij op de profeten in het Oude Testament, zoals b. v. Daniël (zie Daniël 9) en voldeed hij aan het gebod van Christus: Draagt elkanders lasten en vervult alzo de wet van Christus. “Maar er was meer dan de bereidheid zich te vereenzelvigen met de schuld van anderen ‑ hij was ook bereid zijn leven voor hen in te zetten. Als hij enkele jaren voor bepaalde mensen had gebeden en deze in die tijd niet tot Christus gekomen waren, dan ble­ven hun zielen als een zware last op zijn hart liggen. Dan bad hij dringend of de Heer hem wilde laten zien wat daar de oorzaak van was en of hij wellicht zelf de verhindering was. Meestal toonde God hem dan, dat er in zijn eigen leven een tekort was aan lof en dank­zegging. Beleed hij deze nalatigheid en vroeg hij om vergeving, dan werd zijn gebed om de redding van zielen verhoord en kwamen zij opnieuw met hun vragen naar hem toe, zodat hij ze verder kon helpen. Hij leerde danken voor hun redding en God loven voor hun be­houd, nog voor hij de zichtbare resultaten had gezien en God bevredigde de begeerte van zijn hart.

Het woord van God roept de gelovigen op vele plaatsen op om te loven en te prijzen. Maar ach, wat kan ons dat vaak moeilijk val­len als we daarvoor niet in die juiste stemming zijn. Wat zouden er machtige dingen gebeuren als we ‑ ongeacht of we daar lust in hebben of niet ‑ Gods wil zouden doen in dit opzicht. Het kon dan ook niet uitblijven dat de invloed die er uitging van het gebedsleven van deze geheiligde man, in een steeds ruimer gebied werd waargenomen.

Een zendelinge vertelde ons eens wat er ‑ al­leen al door het lezen over Hydes gebeds­leven ‑ op haar zendingsveld gebeurde: Ze had al verscheidene jaren achtereen hard ge­werkt, zonder veel echte vruchten te mogen zien. Toen las ze iets van de wijze waarop Hyde zijn‑leven had ingericht en ze besloot voortaan ook de beste uren van de dag aan ge­bed en Bijbelstudie te wijden. In de kracht van God begon ze daarmee. Haar arbeid voor de Heer mocht niet langer de eerste plaats inne­men, maar de gemeenschap met Hem zou voorrang krijgen! God sprak tot haar: “Roep tot Mij en Ik zal u antwoorden en Ik zal u be­kendmaken grote en vaste dingen die gij niet weet” (Jeremia 33:3) Dat had zij tot nog toe niet gedaan en daarom waren deze “grote din­gen” nog niet gebeurd. “Ik voelde”, zo ging ze voort, “dat ik dit gebedsleven tot elke prijs moest leren kennen. Een jaar lang bleef het een worsteling om mij aan mijn besluit te houden. Ik had zo’n werkzaam leven gehad, dat ik ieder uur daardoor in beslag was genomen.

Door mijn nieuwe leefwijze moest ik dit vol­komen veranderen. Misschien kunt u zich voorstellen wat het voor mij betekende als ik de anderen druk bezig wist in de frontlinie, terwijl ik op mijn kamer zat te bidden en Gods Woord bestudeerde alsof ik niets anders te doen had. Hoe dikwijls verlangde ik er vurig naar met de anderen mee te mogen gaan, maar de Heer liet mij niet los. Zijn hand hield mij zo duidelijk tegen alsof het een zichtbare mensen­hand was. Toen ik daarover nadacht was het alsof Hij tegen mij zeide: “Denk eens na over de vruchten van je vroegere werk, waarover je je nu schaamt!”

Ja, ik was er mij van bewust dat ik mij moest schamen over mijn gebedsloze leven als zende­linge!” Een jaar later schreef ze opnieuw: “Wat is er veel veranderd! Overal is nieuw leven doorgebroken, overal is groei! Zo heb ik het nooit eerder gezien. Spanningen en opwinding ken ik niet meer, ze zijn uit mijn leven ver­dwenen. Er is meer blijdschap doordat er een gezegend evenwicht is tussen mijn leven in ge­meenschap met God enerzijds, en mijn arbeid voor Hem aan de andere kant. Dit geeft mij ononderbroken rust en vrede. Ik zou nooit meer naar mijn vroegere wijze van leven willen terugkeren en God verhoede dat het ooit zover zou komen!”

Weer een jaar later schreef dezelfde zende­linge: “Er is in alle dorpen een ernstig zoeken naar God waar te nemen. Alles wijst erop dat er iets machtigs gaat gebeuren, dat we nog nooit hebben beleefd. Het aantal gelovigen ‘bedraagt nu al zeshonderd, terwijl dit er twee jaar geleden slechts honderd waren. Ik ver­wacht voor India binnenkort grote dingen!” Zo gebeurde het ook. Van de jaarlijkse Sialkot conferentie gingen stromen van zegen uit over geheel India, zowel voor de inboorlingen als de zendelingen, die geheel opnieuw voor hun taak werden toegerust.

Enkele sprekers op deze conferentie vertelden hoe John Hyde hieraan deel nam, zonder dat hij echter zelf de leiding in handen nam. Een van hen deed het volgende verslag over zijn ervaringen: “Ik kwam van Allakad in de Kas­siaheuvels en was uitgenodigd om iets over mijn werk te vertellen. Ik had de hele nacht doorgereisd en bereikte ‘s morgens mijn be­stemming. Men bood mij een kop thee aan en over de tafel heen werd ik voorgesteld aan John Hyde. Hij zei kortaf tegen me: “Komt u straks bij mij in de gebedskamer”. Ik wist niet goed of dit een verzoek of een bevel was. Hoewel ik de hele nacht gereisd had en erg ver­moeid was, voelde ik toch dat ik moest gaan. In de gebedskamer bevonden zich een zestal mannen. Hyde viel voor God op zijn aange­zicht en ik volgde hem daarin. Een eigenaar­dig gevoel overviel me. Toen Hyde bad, wist ik me in de tegenwoordigheid van de almach­tige God en ik had geen enkel verlangen meer om weg te gaan. Het was ongeveer acht uur in de morgen toen we begonnen te bidden. En­kele van de andere aanwezigen verlieten de kamer, anderen voegden zich bij ons. Hyde bleef echter geknield en met gebogen aange­zicht liggen en leidde ons in het gebed. Alle vermoeidheid had mij verlaten, ik had zelfs geen behoefte aan voedsel. Maar . . . ook de boodschap die ik mij voorgenomen had om te brengen was ik totaal vergeten! Om half vier ‘s middags stond Hyde op en zei: “Om vier uur is het tijd voor uw spreekbeurt, laten we eerst een kop thee drinken”. We gingen naar een ander vertrek, fristen ons wat op en dron­ken ons kopje leeg. Toen was het voor mij tijd om te gaan. Hyde vergezelde me tot aan de deur van de zaal, nam mijn hand in die zijne en zei: “Ik ga terug naar de gebedskamer en breng de tijd door in gebed voor u: U gaat spreken, dat is uw opdracht. Als de samen­komst afgelopen is, kom daar dan heen, dan kunnen we de Heer samen danken”. Bij mijn toespraak moest ik gebruik maken van een vertaler, maar desondanks viel het spreken mij bijzonder gemakkelijk. Wat ik precies ge­zegd heb weet ik niet, maar voor ik eindigde gaf mijn Indiase tolk het op. Hij was door de Geest van God zo overweldigd, dat een ander hem moest vervangen. Ik was er mij diep van bewust dat God Zelf die avond door mij sprak. Nu mocht ik ondervinden welk een macht er schuilt in de voorbede! Hoe dikwijls had ik over deze kracht horen spreken. Dit maakte zo’n diepe indruk op mij, dat ik sinds­dien steeds als ik een spreekbeurt vervul, en­kele bidders tracht te vinden die mij begelei­den. Deze samenkomst is de heerlijkste ge­weest die ik ooit heb meegemaakt. Ik wist en mocht gevoelen, dat door de gebeden van de achtergebleven gelovigen, Gods zegen op mij neerdaalde.

Na afloop ging ik terug naar de gebedskamer om samen met Hyde de Heer, te loven. Hij stelde mij geen enkele vraag, verlangde ook geen verslag mijnerzijds en informeerde niet eens of de samenkomst een gezegend verloop, had gehad. Het kwam ook niet bij me op hem te vertellen welk een persoonlijke zegen ik had ontvangen en hoe zijn gebeden verhoord wa­ren. Ik had sterk de indruk dat hij het allemaal. al wist. O, hoe dankte hij de Heer en met hoé diepe vreugde mocht ook ik daarna mijn; dankbaarheid uitspreken voor God:

Tijdens het verdere gedeelte van de conferentie had ik weinig gelegenheid met Hyde te praten, maar ik had daar ook geen behoeft aan.

Er was een kracht in mijn leven gekomen, die heel mijn verdere arbeid in de dienst des Heren zou beïnvloeden en mij nooit meer zou los­laten. Wel wordt mijn verlangen om meer op deze Hyde te mogen gaan lijken steeds ster­ker”.

Wij zijn beschroomd om nog meer te zeggen over Hydes gebedsleven of nog dieper, door te willen dringen in zijn omgang in het heilig­dom met God. Maar de Heilige Geest Zélf wil dit van ons overnemen en in de Heilige Schrift ons verder inleiden in de strijd van de grote bidders, zoals een Jakob in Pniël, een Elia op de Karmel en ‑ wat het allervoornaamste is ‑de gebedsworsteling van onze Heiland in Gethsemané. Vanuit de gebedskamer van Hyde kwam ons immers dezelfde stroom van zegen tegemoet vloeien. Het geheim van de echte bidders is, dat ze zich bewust zijn in de aanwezigheid van een heilig God te verkeren; dat is het meest overweldigende besef dat tot deze gebedsgemeenschap dringt.

Dit was ook Hyde’s ervaring. In plaats van dadelijk met zijn gebeden en smekingen te be­ginnen, zorgde hij er eerst voor innerlijk ge­heel stil te worden en zich Gods tegenwoor­digheid bewust te zijn. Daarna kon men hem in grote eerbied de naam van God en van de Here Jezus horen stamelen, die hij telkens her­haalde. Dan pas stortte hij zijn hart uit en maakte Hem zijn begeerten bekend. Soms bleef het ook bij een zuchten zonder woorden of een schreien uit het diepst van zijn ziel, waarbij de tranen hem over de wangen liepen. Naar de redding van het verlorene ging zijn hele hart uit. “O God., geef .mij zielen of ik sterf!”, smeekte hij steeds.

Dr. Wilbur Chapman, een van Engelands grootste evangelisten, hield eens een serie samenkomsten in een grote stad. Er waren bij­zonder weinig zichtbare resultaten. Maar ‑ zo vertelde hij ‑ nadat er een jonge Amerikaan in­de samenkomst was gekomen, die op zich nam om voor mij te bidden ‑ wij begrijpen al dat dit Hyde was ‑ brak de stroom van zegen door en volgden er wonderbare overwinnin­gen.

Deze ervaring bracht Chapman er toe om Hyde te verzoeken ook nog voor hem per­soonlijk te willen bidden. “Hij kwam in mijn kamer”, zei hij later tegen een van zijn vrien­den, “sloot de deur achter zich, viel op zijn knieën en bleef vijf minuten stil liggen, zonder dat er een geluid over zijn lippen kwam. In deze stilte kon ik het kloppen van ons beider, hart horen. Ik merkte dat er tranen over zijn gezicht liepen en wist mij in de tegenwoordig­heid van God. Toen hief Hyde zijn hoofd op en zei: “O God!” Na een kleine pauze legde hij zijn arm om mijn schouders en op dat ogen­blik brak er een gebed los, dat zo diep uit zijn hart kwam en zo rijk aan inhoud was als ik nog nooit van iemand had gehoord. Toen ik van mijn knieën opstond wist ik voor het eerst in mijn leven wat werkelijk bidden is.”

Aan Hyde was ik hiervoor meer dank ver­schuldigd dan ooit aan iemand anders; hij had het mij leren zien. Ik ben er nu van overtuigd dat het gebed een enorme macht is en dit ge­loof ik met een zekerheid die ik nooit eerder gekend heb. Ik had vanaf dat moment de sterke begeerte ook zulk een bidder te mogen worden en dat is mij tot op deze dag bijgeble­ven”.

 

IV. De prijs

“Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande en de eredienst van uw geloof, ver­blijd ik mij met u allen”.

Philippenzen 2:17

Een christen moet bereid zijn zich voor de wereld te laten opteren. Velen van ons willen wel schijnen, maar niet verbranden.

Amy Carmichael

Hyde had altijd een zwakke gezondheid ge­had en in zijn jeugd verscheidene ernstige ziekten doorgemaakt. De bijna zonder onderbre­king, in stilte gevoerde strijd voor het behoud van zielen eiste a1 zijn krachten op. Slechts voor de deelname aan grote conferenties en opwekkingssamenkomsten in India en de en­kele bezoeken aan zijn familieleden in Engeland nam hij daarvan enige tijd af. Hij was bereid niet alleen al de hem beschikbare tijd ‑voor Zijn Heiland in te zetten, maar zelfs zijn leven. Dat heeft hijzelf meermalen gezegd. Had Zijn grote Meester Zélf ook niet Zijn leven afgelegd ter wille van zijn broeders? Ook van Hyde kon gezegd worden: “Hij stierf iedere dag en had zijn leven niet lief tot de dood toe”.

Deze grote gebedsman was onvatbaar voor roem en eer; hij werd niet beïnvloed door het oordeel van anderen en op iedere aanval die op zijn persoon en werk gericht was, had hij geleerd met een vriendelijk woord te reageren. Deze liefde kon alleen door God Zelf in hem gewekt zijn.

Toen men hem eens, tijdens een conferentie in Sialkot, vroeg om iets te vertellen over zijn er varingen in de binnenkamer, begon hij rustig enige bijzonderheden daarvan te belichten. Hij had nog maar net enkele ogenblikken hier­over gesproken, toen een der aanwezigen, een dame, met luide stem een bekend lied inzette. De melodie werd door anderen overgenomen en Hyde moest met zijn verslag stoppen: Hij sloot de ogen en bad. Maar hoewel er ook na de samenkomst geen gelegenheid meer kwam om zijn verhaal te hervatten, kwam er toch geen enkel verwijt over zijn lippen. Hij sprak met grote welwillendheid over degene die hem had beledigd. Hij was werkelijk vrij van alle lichtgeraaktheid of kwaadwilligheid, doordat hij de les geleerd had zijn eigen “ik” in de dood te geven. Maar ook in de letterlijke zin des woords was hij bereid zijn leven voor an­deren te offeren en waar hij kon, anderen ter wille te zijn. Een van zijn vrienden, die deel­nam aan dezelfde conferentie waar Hyde ook was, kreeg een kamer die uitzag op diens slaapvertrek. Hij vertelde: “Doordat ik me niet goed voelde, kon ik een paar nachten niet slapen. Vanuit mijn donkere kamer zag ik hoe iedere nacht in Hyde’s vertrek het licht aan­ging en enige tijd bleef branden. Ditzelfde herhaalde zich om twaalf uur ’s nachts, om twee uur en om vijf uur. Daarna bleef het aan totdat het dag begon te worden. Ik kon daaruit afleiden dat Hyde, ondanks zijn nachtelijke uren van waken en bebed, ‘s morgens om vijf uur aan zijn dagtaak begon. Ik zal de les die ik toen leerde nooit vergeten. Tot nu toe had ik mij steeds verontschuldigd als de avondbid­stonden wat laat aanhielden, met de woorden dat ik door oververmoeidheid mijnslaap hard nodig had. Maar had ik er de Here Jezus ooit wel eens om gebeden, mij het grote voorrecht beter te leren beseffen van deze nachtelijke ontmoetingen met Hem? Dat begon, ik vanaf die dag te doen. De pijn die mij ‘s nachts uit mijn slaap had gehouden werd nu veranderd in vreugde over de nieuw ontdekte opdracht. Hoe dankbaar was ik mee te mogen pleiten op Gods beloften. Met verrassende regelmaat hoorde ik iedere morgen een Mohammedaanse priester de mensen oproepen tot gebed vanaf een minaret vlakbij een moskee in onze buurt Wat was ik dan blij, dat ik daar al een uur eerder mee bezig was!”

Ondanks zijn achteruitgaande gezondheid - hij kon haast geen eten meer verdragen ‑ had hij steeds een goed humeur. Vooral kinderen voelden zich sterk tot hem aangetrokken. Wat waren ze blij als “oom John” op bezoek kwam, die zo fijn met hen kon spelen!

Alleen wanneer een bijzonder zware strijd om het behoud van miljoenen, die nog zonder God en zonder hoop leefden, hem soms dagen, ja zelfs weken volledig in beslag nam, zodat zijn gezicht de uiterlijke sporen daarvan droeg, kwamen diezelfde kinderen hem rustig en met begrip tegemoet.

Hij maakte beslist niet de indruk een kluize­naar te zijn. Wanneer het nodig was, had hij voor iedereen volop tijd en besprak met het grootste geduld hun noden en moeilijkheden. Soms legde hij daarbij vriendelijk de handen op iemands schouders en keek deze persoon dan met een ontroerend, liefdevolle blik uit zijn blauwe ogen aan. Was het een hem onbe­kende, dan probeerde hij die eerst tot een belijdenis van zonden te bewegen en het vra­gen om vergeving. Hoe kon hij zich dan met zulke jongbekeerden verheugen, als de over­winning was behaald!

Een zware hoofdpijn maakte hem het werken steeds moeilijker. Zijn vrienden wisten hem over te halen eens een dokter te raadplegen. De uitslag van het onderzoek was beanstigend. “Uw hart is in zo slechte conditie als ik nog nooit bij een van mijn patiënten heb mee­gemaakt”, zei de arts. “Door jarenlange over­belasting verkeert het in een toestand, die al­leen door langdurige rust verbeterd kan wor­den. Als u uw leefwijze niet wijzigt en van élke inspanning afziet, zult u dat met uw leven moeten betalen”.

Wat moest Hyde nu doen? Ophouden met zijn gebedstaak? Of moest hij daar inderdaad zijn leven voor over hebben? Zonder zich een ogenblik te bedenken koos hij voor het laatste. Nooit zullen degenen die daarvan getuige waren, zijn stralend gezicht vergeten, toen hij deze beslissing had genomen. Eerst zou hij een reis maken naar zijn vaderland en daar wat kalm aan doen. Maar bij een volgend onder­zoek vond men een tumor, die door een opera­tie moest worden verwijderd. Het duurde niet lang of dezelfde pijn kwam weer terug en toen bleek het dat een ongeneeslijke ziekte bezig was zijn lichaam te slopen.

In de loop van de maand februari van het jaar 1912 ging hij met de triomfkreet: “Roept het uit dat Jezus Overwinnaar is!” de eeuwigheid binnen. Het waren dezelfde woorden die, tij­dens een zware gebedsstrijd, zo vaak over zijn lippen waren gekomen. Hoe dikwijls had hij niet gezegd: “Indien wij onze plaats met Christus aan het kruis innemen, dan kunnen wij juichen over de overwinning, hoe wanhopig de situatie er ook lijkt uit te zien!”

Hij heeft dat waar gemaakt. Hij leerde ons daarmee, dat wij ‑ ook al lijkt het of alles faalt en de vijand de overmacht heeft, als vrienden ons belasteren en die ons het naast staan ons aanklagen ‑ dan toch mogen roepen: “Over­winning, overwinning, overwinning!”

Het vroegtijdige sterven van deze grote strij­der zou de gedachte in ons kunnen doen op­komen, waarom God deze dienaar, die naar onze mening nog zoveel had kunnen doen voor Zijn werk, reeds op zeven en veertigja­rige leeftijd uit Zijn dienst heeft weggenomen. Maar dan vergeten we wellicht dat hij de laat­ste jaren van zijn gezegende leven heeft mee­gewerkt aan de meest wonderbare conferenties en dat de eeuwigheid zeker de rijke vruchten van zijn gebedsworstelingen openbaren. Het mag ons ook niet ontgaan, dat God het offer van dit leven aanvaard heeft ‑ ja, aanvaarden kón ‑ dat Hem zo blijmoedig werd gebracht: Hij was gewillig de hoge prijs te betalen voor één van de meest vruchtbare taken, die een christen worden opgelegd: De strijd om het be­houd van vele onsterfelijke zielen. Als loon. mocht hij ingaan in Gods onuitsprekelijke heerlijkheid.

 

V. Een woord voor u

“De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is”.

Joh. 3:8

Bij deze tekst worden we bijzonder bepaald, als wij nog eens het leven van de biddende Hyde overzien. Hij was in geen enkele groep onder te brengen en werkte niet volgens een bepaald schema of speciale methode. Wij kun­nen het met ons verstand niet verklaren. De Heilige Geest die beslag op hem gelegd had, had hem voor deze taak gereserveerd. Daarvoor droeg hij de verantwoordelijkheid. Wij hebben niet het recht ook maar enige kritiek op de wijze waarop Hyde aan zijn opdracht voldeed, uit te oefenen.

Maar één ding staat vast, wij kunnen dit ge­zegende leven niet zonder meer naast ons neer leggen; het vraagt onze volle aandacht en be­vat rijke lessen voor iedere gelovige. “De wind blaast waarheen hij wil en wij weten niet van­waar hij komt of waar hij heengaat”. Alleen het suizen wordt door ons vernomen. Dat is een beeld van de Heilige Geest. Moge deze “Wind” ook ons wakker schudden en door ons leven waaien, als wij dit boekje lezen en van dit gezegende gebedsleven vernemen, zodat ook wij “in beweging” komen!

Aan datgene wat God in het leven van de “biddende Hyde” wilde bewerken, hebben ook wij vandaag dringend behoefte. De Bijbel geeft ons diverse voorbeelden van grote voor­bidders, om deze te bestuderen en er onszelf aan te toetsen. Helaas zijn er slechts enkelen die nog werkelijk kunnen bidden. Over het algemeen genomen zijn wij “een gebedsloze gemeente” geworden. Dat is de allerdiepste nood van onze dagen!

Daarom moeten we leren luisteren naar wat zij ons te zeggen hebben, om opnieuw te leren “bidden naar de wil van God”. Wie een lief­hebber is van muziek of een andere kunst, toetst zich aan de grote meesters en niet aan de imi­tatie van hun werken, uitgevoerd door ondes­kundigen. Het zou een dwaasheid zijn om te proberen hun prestaties te evenaren, maar ze kunnen ons wel tot een gezonde prikkel zijn.

John Hyde was zulk een grootheid, een heer­lijk origineel, gereedgemaakt in de werkplaats van de Heilige Geest.

Wee ons, indien wij van de grote waarde van dit leven iets zouden willen afdoen of, het resultaat ervan ook maar enigszins zouden verkleinen. Wee ons, indien wij zouden willen proberen hem na te doen en Gods altaar met eigen vuur zouden durven naderen! Dan zou God ‑ net als eenmaal bij Nadab en Abihu, die vreemd vuur op het altaar brachten en daar zelf door werden verteerd ‑ ook zijn “neen” daarover moeten uitspreken en ons de bittere gevolgen daarvan doen ervaren.

Toch is de Heilige Geest ook bereid in ons te werken wat Hij in het leven van John Hyde bereikte, maar dan zullen we ‑ zonder enig voorbehoud ‑ onze levens onder Zijn heer­schappij moeten stellen en ons geheel met Hem laten vullen.

Zijn wijsheid is ondoorgrondelijk. Hij vergist zich nooit. Hij zal van u geen Luther of Cal­vijn maken en wellicht ook geen Hyde. Maar Hij heeft ook met uw leven een speciaal plan. Hij wil ook u gebruiken voor een door Hem uitgekozen dienst. U behoeft niet te willen zijn als die anderen, maar moogt datgene bereiken wat God in u persoonlijk wil bewerken. Het is Zijn wil dat Zijn kracht, Zijn heerlijkheid en Zijn genade ook door u geopenbaard zullen worden aan arme, zondige en hulpeloze mens­en.

Stel u daarom geheel in Zijn handen. Hij zal u zó vormen dat in uw leven Zijn Naam wordt verheerlijkt. Als dat een vrucht mag zijn van wrat wij u in dit boekje over de biddende Hyde lieten zien, eert u daardoor Zijn Heer en Meester!