Hoe W.J. Ouweneel de teksten waarin de bijbel homoseksualiteit gedrag verbied tracht weg te
verklaren
1. Er zijn bijbelteksten
waarin seksueel contact met personen van het eigen geslacht categorisch wordt
afgewezen
"Gij zult geen gemeenschap hebben met een die van het
mannelijk geslacht is, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw: een gruwel is
het" (Leviticus 18:22)
"Een man die
gemeenschap heeft met iemand van het mannelijk
geslacht, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw, - beiden hebben een gruwel gedaan, zij zullen
zeker ter dood worden gebracht, hun bloedschuld is op hen" (Leviticus
20:13)
"Daarom heeft
God hen overgeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de
natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke. Eveneens hebben de
mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid
bedrijvende" (Romeinen 1:26,27)
1 Kor. 6:10 en 1
Timotheus 1:8-10
"Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het koninkrijk Gods niet
beërven zullen? Dwaalt niet! Hoereerders,
afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of
oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven, en sommigen van u zijn dat
geweest. Maar gij hebt u laten afwassen …" (1
Kor. 6:10,11)
"knapenschenders … en alles wat verder
ingaat tegen de gezonde leer" (1 Tim. 1:8-10)
Hier worden vier
seksuele zonden temidden van een aantal andere genoemd. Een van de vier is
vertaald met 'knapenschenders'. In het Grieks staat arsenokoitai. Letterlijk
betekent dit woord: iemand die bij een man ligt zoals bij een vrouw, het
verwijst dus duidelijk naar een homoseksueel.
2. Hoe Ouweneel deze teksten wegverklaart
plus de weerlegging ervan
Hoe kan Ouweneel
ondanks deze duidelijke uitspraken toch beweren dat de bijbel
niets over duurzame homoseksuele liefdesrelaties zegt? Want ook in duurzame
homoseksuele relaties ligt een man bij een andere man, als bij een vrouw. Iets
wat door God een gruwel wordt genoemd en waar in Israël, onder het oude
verbond, zelfs de doodstraf op stond.
Hij doet dat door twee
onderscheiden te maken. Eerst maakt hij onderscheid tussen homoseksueel contact
in het kader van afgodsdienst en al het andere homoseksuele gedrag. Vervolgens
maakt hij ook onderscheid tussen tussen losse homoseksuele kontakten waarbij
geen liefde in het spel is en homoseksuele kontakten binnen een monogame en
duurzame relatie waar sprake is van liefde en trouw.
Zijn stelling is dat
de hierboven uit het Oude en het Nieuwe Testament geciteerde teksten alleen
slaan op homoseksueel contact in het kader van afgodendiens. Dat zijn
natuurlijk uit de aard der zaak ook losse homoseksuele kontakten waarbij geen
liefde in het spel is.
De vier hier boven
geciteerde teksten slaan volgens Ouweneel alleen op losse homoseksuele
contacten in het kader van afgodendienst. Alleen die worden volgens Ouweneel door
God een gruwel genoemd.
Dit probeert hij in
heb boek te bewijzen.
Onder meer voor Leviticus
18:22 en 20:13.
Hij stelt dus dat
het in deze bijbelgedeelten niet gaat over
homoseksuele liefdesrelaties. Het gaat
volgens hem alleen over losbandige homoseksuele kontakten in het kader van
afgodische rituelen. Over
ontucht die onderdeel was van de kanaänietische godsdienst.
Het bewijs dat hij
daarvoor aanvoert is zeer zwak. Hij voert twee bewijsgronden op. Hij vindt een
aanknopingspunt voor zijn stelling in het verband waarin de teksten staan en
een aanknopingspunt in het woord 'gruwel' dat in beide teksten wordt gebruikt.
(a) Het argument
vanuit de context
In Leviticus 18:22
wordt in het vers ervoor (:21) het offeren van kinderen aan de Moloch
veroordeeld. Zie je wel, zo zegt hij. Het gaat om afgodendienst. Het gaat in
het hoofdstuk om misbruiken die verbonden zijn met de afgodendienst.
Dit is wel erg kort
door de bocht.
In de twee teksten
(vers 22 en vers 21) wordt zelf dat verband niet gelegd. Het feit dat het ene
na het andere wordt genoemd is geen dwingend bewijs dat het ene verbonden is
met het andere. Een andere verklaring van het bijbelgedeelte
is veel natuurlijker. Namelijk dat in het bijbelgedeelte
(Levicitus 18) God een opsomming geeft van enkele van de ergste zonden die de
Kanaänieten bedreven. God zegt dat de Israëlieten die zonden niet moeten doen.
"Gij zult niet doen, zoals men doet in het land
Egypte, waar gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het land
Kanaän, waar Ik u breng" (18:2) En dan volgt een opsomming.
God begint Leviticus
18 niet met het veroordelen van afgoderij. Hij begint met het noemen van
ernstige ontsporing op seksueel gebied. Incest, en dan volgen overspel,
homoseksualiteit, bestialiteit. God somt allerlei dingen op die afwijken van de
door Hem bedoelde seksualiteit in het kader van het huwelijk. Daar tussen wordt
ook nog het offeren van kinderen aan de afgod Moloch genoemd. In deze lijst
noemt God enkele dingen waar Hij zwaar aan tilt. "gij
… zult … geen van deze gruwelen doen." Het zijn allemaal dingen die voor
Hem een gruwel zijn. Verschillende ontsporingen op seksueel gebied en daarnaast
het afschuwelijke offeren van kinderen aan een afgod. Het gaat in de context
dus om seksuele verwording en om het dieptepunt van godsdienstige verwording,
het offeren van kinderen aan de Moloch.
Dat het om een
algemene lijst gaat, met zonden die God speciaal gruwelijk vindt, blijkt nog
duidelijker uit het hoofdstuk waar Leviticus 20:13 in staat. (Ouweneel concentreert zich in zijn uitleg van Leviticus 18
en 20 wijselijk op Leviticus 18)
Ook hier weer een
opsomming van een aantal zware zonden, waarvoor God in dit geval de doodstraf
oplegt:
·
Het
offeren van kinderen aan de Moloch (20:1-5)
·
Je tot
waarzeggende geesten en tot geesten van doden wenden (20:6-7, 27)
·
Het
vervloeken van de eigen vader en moeder (20:8,9)
·
Het
plegen van echtbreuk (20:10)
·
Incest,
bloedschande (20:11,12, 14, 17)
·
Homoseksueel
contact (20:13)
·
Bestialiteit
seks met beesten (20:15,16. 17, 19-21)
·
Gemeenschap
ten tijde van de menstruatie (20:18)
God legde in de wet
van Mozes de doodstraf op voor het bedrijven van deze zonden. Het verbod op
homoseksueel contact staat tussen een aantal andere ethische geboden. Niets
wijst op een direct verband met afgodische gebruiken en rituelen. Het gaat om
algemene verboden van zondig gedrag. Zo wordt b.v. het
vervloeken van de eigen vader en moeder veroordeeld en het zoeken van contact
met waarzeggende geesten en tevens het liggen bij een man zoals je bij een
vrouw ligt.
Zoals het vervloeken
van de eigen vader en moeder niets met cultische afgodendienst te maken heeft,
zo heeft ook gemeenschap hebben van een man met een andere man niet direct iets
te maken met cultische afgodendienst.
(b) Het argument
vanuit de tekst zelf
Zowel in Leviticus
18:22 en 20:13 wordt het woord 'gruwel' gebruikt. Het liggen bij een man zoals
je bij een vrouw ligt wordt door God een gruwel genoemd.
Ouweneel stelt dat
het gebruik van het woord gruwel wijst op een verband met afgodendienst. Hij
baseert dat op het feit dat afgoden en afgoderij in de bijbel
een gruwel worden genoemd. Maar ook dat is geen dwingend bewijs, want ook
andere zonden dan afgoderij worden in de bijbel een
gruwel genoemd (b.v. Spr. 8:7, 12:22, 16:5). Het verband van de verzen wijst
juist de andere richting op.
Een gruwel in de bijbel is een zonde waar God een bijzondere afschuw van heeft.
In gruwel zit de gedacht van afschuw. Aan het eind van de opsomming van zonden
in Leviticus 20 (Zonden op seksueel gebied, vervloeken van ouders, wenden tot
waarzeggende geesten, offeren aan de Moloch) wordt gezegd dat God van de
bewoners van Kanaän, vanwege al deze dingen die zij deden, een afschuw had
gekregen. Door het bedrijven van deze dingen waren de kanaännieten voor God tot
een gruwel geworden (22-23). Zelfs het land spoog hen uit (:22). Het walgde van
hen. Hetzelfde geldt voor de opsomming van seksuele zonden, met als toevoeging
het afschuwelijkste aspect uit de kanaännietische afgodendienst, die in Leviticus 18 wordt gegeven. God noemt al deze
zonden (meervoud) gruwelen: "want al deze
gruwelen deden de lieden van het land" (18:27).
Het bewijs dat
Ouweneel in het boek aanvoert voor zijn stelling dat het hier niet gaat om
homoseksualiteit in het algemeen is absoluut niet
overtuigend. Hij doet aan schriftinleg in plaats van schriftuitleg. Hij leest
er iets in wat er niet staat.
Ook van Romeinen
1:26,27 beweert hij dat het niet om 'zuivere' stabiele homofiele
relaties gaat, maar over homoseksuele losbandigheid in het kader van
afgodendienst. Een vorm van cultische homoseksuele ontucht. Hij wijst er op dat
in het gedeelte een verband wordt gelegd tussen homoseksueel gedrag en
afgoderij.
Wat staat er precies
in Romeinen 1:18-32?
De mensen weigeren
God te erkennen, dit tegen het licht in dat ze hebben ontvangen. In plaats
daarvan maken ze zichzelf afgoden. Het gevolg is dat God hen overgeeft aan een
verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt (:28). Verwerping van God leidt
tot een verwerpelijk denken. De zonde wordt goedgepraat. Zonde krijgt bijval
(:32). Zonde wordt modieus. De natuurlijke rem tegen de zonde is weg, de
waarschuwing van het geweten wordt weggeredeneerd, en daardoor krijgen de
zondige hartstochten van de mens de ruimte. God geeft hen daar aan over.
"Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun
vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke,
eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn
in wellust voor elkaar ontbrand als mannen met mannen schandelijkheid
bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling (dat is hun
verwerping van God) in zichzelf ontvangende."
Het gaat niet alleen
om de zonde van homoseksualiteit, al wordt die als eerste uitdrukkelijk
genoemd, in de verzen :29-31 worden nog een aantal
zonden genoemd die het gevolg zijn van het verwerpen van God en van het
verwerpelijke denken dat daarvan het gevolg is. Het is daarom niet terecht te
stellen dat de homoseksualiteit waar Paulus het hier over heeft, van cultische
aard is, in de zin dat het om tempelprostitutie zou gaan.
Het gaat hier niet
om afgodische eredienst. Het gaat meer om het verwerpen van God, van Gods
heerschappij, van Gods wet. De verwerping daarvan leidt tot een verwerpelijk
denken dat de zonde acceptabel maakt en zo de rem wegneemt. Met als gevolg het
losslaan van de zondige begeerten. De zondige begeerten waren er al, maar ze
slaan nu volledig los.
Onze huidige
maatschappij is hier een duidelijke illustratie van. God en de bijbelse moraal worden verworpen en het gevolg is dat de
maatschappij volledig losslaat op alle gebied. En omdat de seksuele begeerte en
ook de zondige seksuele begeerte, bijzonder sterk zijn, uit zich dat heel
duidelijk ook op dit gebied.
Conclusie
De onderbouwing van
Ouweneels uitleg van de hierboven besproken bijbelgedeelten
deugt niet. Onze evangelische en reformatorische voorvaderen, en trouwens de
kerk door de gehele kerkgeschiedenis heen, hebben in deze teksten terecht een
algemene veroordeling van homoseksuele praktijk, in al zijn vormen, gezien.
Ouweneel redeneert
de duidelijke waarschuwingen tegen elke vorm van homoseksualiteit weg in zijn
boek. Dat is zeer ernstig. Hiermee is hij, zoals hij al op zoveel anderen
terreinen heeft gedaan, een wegbereider voor mensen die nog verder willen en
zullen gaan dan hijzelf.
W.J. Ouweneel
over homoseksualiteit I
W.J.
Ouweneel over homoseksualiteit II