(Hieronder volgt een verslag van de journalist Hofland van de Rotterdamsche Courant over een samenkomst van de zogenaamde "Holland Wonder Campagne" met gebedsgenezer T.L. Osborn op het Malieveld in Den Haag, 6 september 1958. Bijgewoond door vele tienduizenden mensen en vele duizenden zieken.)

 

Gebedsgenezer  -  Den Haag, 6 September 1958

 

H.J.A. Hofland

 

Het begint al op de grote weg naar Den Haag: meer oude auto's en meer bussen dan op een gewone werkdag verwacht kunnen worden - de bussen met gele aanplakbiljetten waarop de naam 'Osborn' vetgedrukt staat, en de particuliere auto's volgepakt met mensen, sommigen met invalidenwagentjes op het dak gebonden, en één met vier paar krukken uit de ramen stekend, als pennen uit een egel.

 

Osbron predikt in Den Haag, op het Malieveld. Pijlen wijzen de vreemdeling de weg, en aan de ingang van het terrein regelen politieagenten het verkeer. Sommige auto's hebben een plakkat met een 'O' op de voorruit: zij onderhouden een pendeldienst voor invaliden en zieken die zelf hun vervoer niet kunnen betalen. Op het parkeerterrein staat een groot aantal ziekenauto's, verder wagens uit Duitsland, België en Frankrijk. Er zijn zigeuners, die in hun verwaarloosde auto's wonen, kinderen liggen achterin te slapen en op het dak staan grote karaffen water. De zigeuners blijven de hele week.

 

De eerste indruk is die van een kermis of een landelijke jaarmarkt. Het terrein is omringd door ijscomannen, patates-fritesverkopers, er staan kramen waar men worst kan kopen, en exploitanten van limonadetentjes hebben stoelen en tafeltjes neergezet. Er loopt iemand rond die plasticstropdassen aan de man probeert te brengen. De Amerikaan zal om halfacht met zijn prediking beginnen, maar ver voor die tijd heeft zich al een menigte van enige tienduizenden om het podium verzameld. Overal zijn luidsprekers opgesteld, en straks zullen batterijen schijnwerpers voor de verlichting zorgen.

 

Aan de westelijke zijde van het terrein versterken enige grote tenten de indruk dat men met een kermis of een circus te doen heeft. De tenten zijn aan de voorzijde open, en eromheen is een halve cirkel met eens straal van ongeveer tien meter met hekken afgezet. Er is bewaking van politie en hospitaalsoldaten. In de tenten liggen op brancards zieken, kreupelen, verlamden, een paar kinderen van een jaar of vier, maar ook een oude vrouw van tegen de tachtig. Zij zijn omringd door familieleden. Tegenover de tenten, aan de andere zijde van de hekken, kijkt een grote menigte belangstellend naar de bedrijvigheid bij de brancards. Men verdiept zich in de vraag door welke ziekte de patiënten getroffen zijn, en men verschilt van mening over de kwestie of aan wonderbaarlijke genezingen geloof moet worden gehecht. Een hospitaalsoldaat heeft bij vorige gelegenheden gezien dat iemand die nog nooit had gestaan, plotseling een paar passen kon doen, maar 'daarna viel hij meteen weer neer'. De ijscoman is ervan overtuigd dat er wonderen te gebeuren staan.

 

Osborn begint. Zijn tekst is eenvoudig, hij spreekt met een sterk Amerikaanse accent in korte zinnen, soms luid, dan weer hees en acht. Elke zin wordt onmiddellijk vertaald door een man die naast hem staat. De tolk gebruikt dezelfde intonatie, maakt dezelfde gebaren. Osborn spoort de mensen aan, vertrouwen in God te hebben, hij leest enige bijbelteksten, en vraagt dan met zachte hese stem: "Isn't that right?" En onmiddellijk daarop vraagt de vertaler: 'En is dat niet zo?'

 

Osborn vertelt van gevallen waarin ongeneeslijken, krankzinnigen, reumatici, enz. door godsvertrouwen plotseling gezond werden. Een man in Guatemala was 'insane' - niet goed bij zijn hoofd, zegt de vertaler. Hij waste zich niet, bedelde, was vervuild, en ieder verafschuwde hem. Maar toen vond er een godsdienstige vergadering plaats in de stad waar hij woonde. Toevallig kwam hij daar terecht, en hij genas. De geestelijken wilden het eerst niet geloven, zij weigerden hem in hun kerken te laten getuigen. Maar toen trok deze man een goed pak aan, hij liet zijn haar knippen en zich scheren. En toen lieten de geestelijke hem wel toe. In zijn nette pak mocht hij getuigen, zegt Osborn.

Een man in Cuba was ongeneeslijk ziek. Men had alle hoop opgegeven. Maar hem overkwam hetzelfde als de man uit Guatemala. 'Isn't that right?' - "En is dat niet zo?'

 

Osborn spreekt uren achter elkaar. Het is op zichzelf al een lichamelijke prestatie. Geen ogenblik verliest zijn betoog aan intensiteit. Veel toehoorder hebben vouwstoeltje en krukjes meegebracht; anderen zijn op de grond gaan zitten. Een Zeeuwse boerin in klederdracht houdt voortdurend de microfoon van haar gehoorapparaat boven het hoofd. Het publiek der ongelovigen staat in de rij voor worst en patates frites. Een man van een jaar of dertig geeft blijk van zijn scepticisme door spottend te lachen. Een hbs'er vertelt aan ieder die het horen wil, dat hij geen vooroordelen heeft, en dat hij alleen maar komt om objectief te kijken.

 

Aan de stem van Osborn is te horen, dat de climax nabij is. Hij kondigt aan dat het ogenblik van gebed nu is aangebroken, maar leest eerst nog een paar bijbelteksten en vertel van een wonderbaarlijke genezing. Er mag niet worden gewanhoopt, zegt hij. No despair.  Geen wanhoop. Niet ik ben het die geneest, maar God doet dat. Of je verlamd bent, of reumatisch, suikerziekte hebt of kanker, blijf op God vertrouwen, en Hij zal je genezen.

 

Onder de toehoorders zijn er velen die nu geheel door de prediking zijn gegrepen. Sommigen staan in gebogen houding met de handen voor het gezicht, anderen hebben het hoofd opgeheven en de tranen lopen hen over de wangen. Door de luidsprekers komt nu ook het rumoer van biddenden en roependen die in de onmiddellijke nabijheid van het podium staan.

 

Het is intussen geheel donker geworden. De batterijen schijnwerpers zijn ontstoken, en

de tenten aan de westzijde van het terrein zijn fel verlicht. Eromheen, langs de hekken, is een dichte menigte samengepakt die zich van het podium heeft afgekeerd, en niets wil missen van wat onder het tentdak gebeurt. Uit de menigte zieken klinkt gekerm op.

 

Osbron is in gebed gegaan. Hij bidt hardop, met luide stem, en de stem van zijn vertaler klinkt nog luider. Daartussendoor hoort men het geroep der zieken. Ook zij bidden hardop, een vrouw roept schreeuwend God aan. Nabij het podium is een zieke opgestaan. Hij heeft zich naar de microfoon begeven om te getuigen. Als hij even pauzeert, roept Osborn: 'Lord', en de vertaler, 'Dank u Heer, Dank u Heer.' Een ander barst voor de microfoon in snikken uit, en het geluid verspreidt zich vele malen versterkt door de luidsprekers over het terrein. Verward rumoer komt van het centrum van het terrein en uit de tenten. Het geluid der biddenden zwelt aan, en steeds opnieuw hoort men de stem van Osborn, steeds heser en steeds hartstochtelijker.

 

In de tenten proberen sommige zieken zich op te richten. Familieleden spreken op hen in. De nog jonge ouders van een klein meisje proberen haar overeind te helpen. Op trillende, onwaarschijnlijk dunne beentjes doet het kind een paar passen aan de arm van haar vader, die doodsbleek ziet. Het kind lacht. Dan zakt het ineen. Een hospitaalsoldaat vloekt: 'Het moet verboden worden,' zegt hij. 'Die man is een misdadiger.'

 

Aan de andere kant van het hek staat het publiek, tot het uiterste gespannen. Een helper van Osborn loopt langs de rijen, en geeft een toeschouwer bevel zijn sigaret te doven. 'Dat verdom ik,' roept de man. Hij is opgewonden en probeert met Osborns helper in debat te treden.

Op het veld voor de tent strompelen nu tien, vijftien mensen, ondersteund of begeleid door familieleden. Zij bidden en boven alles uit hoort men de stem van Osborn.

 

Dan komt de anticlimax. De spanning verslapt. Osborn spreekt nog door maar voor het publiek achter de hekken is het duidelijk geworden dat er geen sensationele wonderen zijn gebeurd. Een langzaam dichter wordende stroom trekt naar de uitgang, als tegen het einde van een voetbalwedstrijd waar geen doelpunten zijn gemaakt. De vader van het meisje dat zo-even liep, heeft zijn kind op de arm genomen en stapt zwijgend met haar in zijn auto

 

 

(Bron: Het boek Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis in meer dan honderd reportages. Samengesteld door Geert Mak).

 

De journalist Hofland vermeldt dat tienduizenden mensen de samenkomst hebben bezocht.

Er stonden een aantal tenten waar zieke bedlegerige mensen werden ondergebracht. Dus mensen aan wie duidelijk te zien was dat ze ziek waren. Hofland had post gevat bij de tenten om te zien wat er met deze zieke mensen zou gebeuren. Zoals keer op keer bij dit soort gelegenheden door neutrale waarnemers wordt gemeld wordt er die avond onder de zieken in de tenten niemand plotseling genezen. Ondanks alle ‘geloof’, ondanks stappen in geloof (denk aan het kleine meisje), ondanks alle gebeden, ondanks urenlange prediking van Osborn.

 

De bijeenkomst die Hofland beschrijft was er één uit een reeks. Deze bijeenkomsten op het Malieveld in Den Haag noemt men in pinksterkringen "Holland Wonder".

Er waren keer op keer tienduizenden bezoekers. Op een avond waren er zelfs meer dan honderdduizend. Vele tienduizenden zieken zijn er geweest in hoop op bevrijding. De organisatie meldt dat er enkele zijn genezen. Er is zelfs een video gemaakt. Hoeveel zijn er genezen? Eén op de tienduizend? Ook wordt niet duidelijk of de paar mensen, die melden genezen te zijn, medisch zijn onderzocht

 

Ondanks het geringe succes heeft deze campagne de pinksterbeweging in Nederland zeer versterkt. Het heeft onder meer Johan Maasbach, met zijn Johan Maasbach Wereldzending, gelanceerd. Hoe kan dat? Stel dat er één op de duizend genas. (In werkelijkheid moeten het er nog veel minder zijn geweest.) De negenhonderdnegenennegentig zieken die niet genezen werden worden genegeerd in de berichtgeving en men concentreert zich in de verslagen op de ene mens die wel geneest. “Meneer X is genenezen, zie je wel God wil elke zieke genezen” Het is pure proganda. Selectief de feiten weergeven om een leugen te verkopen. Door op deze manier selectief met de waarheid om te gaan kreeg ook het medium Yomanda sporthallen vol met zieke mensen. Bij haar genas ook bijna niemand. Maar net genoeg mensen om reclame mee te maken.