MEER GEEST in de gemeenten                                                              A. Nijburg, M.A.

Aantekeningen bij het boek van W.J. Ouweneel

Geestvervulling of geestvervuiling?

 

Inleiding

Zoals ook in het boek ‘Geneest de zieken’, kiest Ouweneel in zijn nieuwste boek over het werk van de Geest voor een ervaringsgerichte benadering van dit onderwerp[1]. Daarmee is het boek geen theologisch werk, zoals hij zelf in dat verband ook stelt, maar een verslag van persoonlijke ervaringen. De beschreven ervaringen zijn immers zijn eigen ervaringen.

Die ervaringen zijn zo persoonlijk, dat hij spreekt over “wat de Heer mij heeft duidelijk gemaakt.” Het is de vraag of de Heer ditzelfde ook aan anderen heeft duidelijk gemaakt. Waarschijnlijk niet, want “nu alvast zeg ik dat de Heer tegen veel gelovigen zo weinig praat omdat Hij ziet dat ze toch niet zullen doen wat Hij hun opdraagt…”[2] Oftewel God spreekt tegen Ouweneel, omdat die doet wat Hij zegt…? Dat staat nog los van de vraag of er wel een bijbelse basis is voor deze ervaringen. Kloppen theologie en theopraxie (praktijk van geloven) wel met elkaar?

 

De veelheid aan bijbelteksten die wordt geciteerd lijken de ervaringen bijbels te onderbouwen, maar kan dit wel?

Ervaringen zijn immers heel subjectief en daarmee relatief; zij lijken meer te worden gebruikt om de verschuiving van zijn vroegere naar zijn huidige positie te rechtvaardigen, dan dat zij een solide basis bieden voor een werkelijke bijbelse onderbouwing voor het werk van de Geest in de gemeenten.

 

Persoonlijke ervaringen en verbrijzeling

Het uitgangspunt voor ‘meer Geest in de gemeenten’ is de directe leiding van de Heilige Geest[3] aan Ouweneel. Deze directe leiding ervaart hij op de meest bijzondere manier tijdens crises in het leven[4]. De bedoelde crisis wordt elders in het boek uitgelegd als een ervaring van verbrijzeling[5], die de enige weg is tot gemeenschap met God.

Eén van die crises in zijn leven is die van de – niet met name genoemde – scheuring binnen de geloofsgroep ‘de Vergadering van Gelovigen’. Hij maakt duidelijk dat hij in zijn positie, als gelovige, verschuift van het zéér smalle pad van het sektarisme naar het smalle pad van Woord en Geest. Het lijkt alsof hij daarmee zegt dat zijn leven bij de broeders weinig geest-vervuld was en dat hij wenst meer te ervaren van de Geest… Deze verschuiving krijgt een fundamentele betekenis.

 

Centraal in alle ervaringen staan zijn bezoeken aan Lagos in Nigeria, waar hij radicale geestelijke vernieuwing ervaart in de Synagoge bij T.B Joshua[6] (was dit een echte verbrijzeling?). Zijn geloof met het verstand maakt plaats voor geloven met het hart[7]. Blijkbaar wordt hij dan voor het eerst werkelijk door de Heer aangeraakt en zegt hij dat er ruimte in zijn ziel komt. Deze nieuwe ruimte wordt ‘ten volle’ benut. Het ‘voelt’ alsof de weerstand tegen tongentaal wordt afgebroken; Ouweneel gaat in tongen spreken. “Stel je open voor echte tongentaal…”[8]. Hieruit zou je kunnen concluderen dat, wie niet in tongen spreekt, niet echt verbrijzeld is geweest en dus nog steeds geen gemeenschap met God heeft, of mogelijk niet eens wederom geboren is. Al de gaven van de Geest zijn beschikbaar voor al de gelovigen[9]. Ouweneel doet veel moeite om aan te tonen dat hij over al die gaven beschikt. In een lange lijst van ‘bewijzen’ maakt hij duidelijk dat hij de zalving van de Heer ontvangen heeft, of anders gezegd, meer Geest in zijn leven[10] heeft ontvangen. “Hoe meer zalving, hoe meer kracht…”[11]

Die zalving of Geestvervulling moet volgens Ouweneel wel onderhouden worden, we moeten er steeds weer om bidden[12]. Geestvervulling hangt dus voor een belangrijk deel af van de inspanning van de gelovige.

Daarmee lijkt het boek bijna een rechtvaardiging voor zijn eigen leefstijl. Zou het kunnen zijn dat Ouweneel zijn leven tot nu toe overdenkt, zoals meer mensen dat doen in een midlifecrisis?!

 

Geestvervuld.

De rode draad in het boek is de gedachte dat er meer Geest in de gemeente moet komen. Ouweneel schrijft op een manier dat het lijkt alsof wij dat kunnen bepalen, alsof wij dat kunnen regelen. Wie goed leest, ziet dat hij er erg hard aan wil werken om ‘meer Geest’ in de gemeenten te brengen. Door Geestvervulde christenen wil hij de gemeente Geestvervuld laten zijn. De kenmerken van zijn Geestvervulde gemeente zijn wel sterk gebonden aan uiterlijke criteria. De gemeente waarin op hele noten wordt gezongen is volgens Ouweneel niet Geestvervuld. Ook een preek waarin ouderwets taalgebruik wordt gebezigd kan, volgens hem, niet een Geestvervulde prediking zijn[13]. Wanneer het gaat om de prediking binnen de kerken stelt hij dat ‘we in de kerk alleen het Woord willen horen, en wel zoals de Geest het op dat moment te spreken geeft.’[14] Wat de Heer hém heeft duidelijk gemaakt wil hij aan de gemeente doorgeven. Hij wil een kanaal zijn van de Geest. “Zo moet de gelovige die met het Woord dient, rechtstreekse ‘orakels’ van de Allerhoogste doorgeven”.

 

Natuurlijk is het zo, dat er over vorm en vernieuwing gediscussieerd kan worden en dezen tegen het licht houden is goed, maar de gedachte dat alleen dat wat nieuw en vernieuwend is Geestvervuld kan zijn, is te kort door de bocht. Dan zou vorm en ervaring bepalen of iets van de Geest is of niet.

M.a.w. dan zou een gemeente die uit de opwekkingsbundel zingt is meer Geestvervuld zijn dan een gemeente die alleen het liedboek gebruikt. En een gemeente die in tongen zingt, zou meer Geestvervuld zijn, dan een gemeente die alleen uit opwekking zingt, enz[15]. Het lijkt zo meer op geestvervuiling dan op Geestvervulling.

 

Kernkritiek

De basis van het boek blijken persoonlijke ervaringen van Ouweneel met de Geest te zijn. Hij zegt de stem van de Heer te hebben leren verstaan door de vele ervaringen met de Geest.

Hoewel hij vele bijbelverzen aanhaalt, ontbreekt iedere vorm van systematisch onderwijs. Anders gezegd, zijn ervaring wordt de basis voor de bijbeluitleg. Veel teksten worden uit hun verband geciteerd en toegepast op zijn ervaringen. Ze worden uitgelegd in het kader van zijn verstaan van de stem van de Heer. Hierdoor doet Ouweneel precies hetzelfde zoals zoveel andere charismatische- en pinkstertheologen. Zij proberen ook hun ervaringen te onderbouwen met ‘Schriftbewijzen’. Het lijkt vooral te gaan om de ervaringen met de Geest. Het herkennen van de stem van de Heer wordt belangrijker geacht dan het kennen van het Woord van de Heer, de Bijbel. En precies daar gaat Ouweneel de mist in.

 

Binnen de reformatorisch-evangelische traditie werd - en wordt - gesproken over Gods algemene openbaring in de schepping. Daarnaast is er Zijn bijzondere openbaring in het Woord (sola scriptura) en in de Zoon. Ouweneel gaat de zaak nu langzaam kantelen. Hij maakt in dit boek van de bijzondere openbaring in het Woord een algemene openbaring (getuigenis)[16] waarover je fijn kunt mediteren . Er blijkt een hele andere, nieuwe Schriftbeschouwing ten grondslag te liggen aan het denken van Ouweneel. Niet Gods Woord, de Bijbel is de basis voor het toetsen van de ervaring, maar de ervaring wordt het uitgangspunt waar een bijbelse basis voor wordt gezocht! De ervaring staat boven de Bijbel. Het sola scriptura wordt losgelaten. Het verstaan van de stem van de Heer wordt tot bijzondere openbaring verheven. De zaak wordt op zijn kop gezet. Volgens Ouweneel is er een fundamenteel verschil tussen geloofservaring en theologie, maar theologie en theopraxie horen toch samen te gaan?!

Ouweneel gaat nog verder. Hij zegt dat het zonde is, als je zomaar doet wat in je hart opkomt en als dit niet uit God is.[17]

Is alles in dit nieuwe boek dan uit God? Volgens de uitgever opent Ouweneel zijn hart…

 

Het gaat er volgens Ouweneel om ‘de stem van de Heer beter te leren verstaan’[18]. “Dit is een zich direct laten instrueren door de Geest, zodat we denken, voelen, beleven, liefhebben, vertrouwen, aanbidden zoals Christus denkt, voelt, beleeft, liefheeft, vertrouwt, aanbidt…”

Hiervoor moet je Geestvervuld zijn[19]. Een Geestvervulde gemeente kun je herkennen aan de intensiteit van haar aanbidding en de omvang van het evangelisatiewerk[20]. Kenmerken daarvan zijn geestvervoering, aanbidding, zingen en uiteindelijk tongentaal. Daarvoor moet je echter wel door een aantal stadia van geloof gaan[21]. Zelf kent hij ook die stadia van (groeiend) geloof. Vroeger sprak hij b.v. niet in tongen, nu wel[22]. Vroeger had hij nog niet genoeg geloof om zieken te genezen, maar dat is nu veranderd[23].

 

Samengevat: de positie van het geloof van Ouweneel is verschoven, zelfs 90º gekanteld. Hij gaat in dit boek uit van een totaal andere Schriftbeschouwing. De ervaring staat centraal; deze wordt niet aan de Schrift getoetst, maar wordt met mooie bijbelteksten onderstreept.

Ik vraag me af wanneer hij herroept wat hij eerder heeft geschreven. Eigenlijk doet hij het in dit boek al. En wie weet, misschien herroept hij dit ook wel weer, als hij weer wat nieuws ervaart…

 

 

 

 



[1] 10

[2] 80

[3] 42

[4] 51

[5] 98 en 102

[6] 52>>

[7] 54

[8] 84

[9] 208

[10] H 4

[11] 70

[12] 74-75

[13] 237

[14] 39

[15] 227-229

[16] 80 en §9.5

[17] 113

[18] 137, 174-176

[19] H8

[20] 73

[21] H10

[22] 59-60

[23] 194