De beperkte waarde van deductieve logica in de vorming van het dogma

In de scholastiek was men wel erg optimistisch over de mogelijkheden van het logisch denken. Dat heeft zeker nagewerkt in de reformatorische theologie.

Zoals ik straks aan zal geven is de reformatorische theologie naar mijn mening in een aantal gevallen te onbezonnen geweest in het toepassen van en het vertrouwen op de klassieke logica (en dan met name wat het gebruik betreft van de redenering met behulp van het syllogisme of sluitrede). De volgende rationalistische tendensen kom je soms in meer of mindere mate tegen bij door reformatorische theologen geformuleerde dogma's, leerstellingen:

Dat komt omdat men soms (de indruk wekt dat men) wezensdefinities van bijbelse begrippen kan vinden waarvan men dan vervolgens bij de redenering gebruik maakt.

Het is echter onmogelijk om bv. van God een alomvattende uitputtende wezensdefinitie te geven. Toch probeert men dat wel. Vervolgens gaat men met gebruik van dit soort definities deduceren.

Een bekend voorbeeld uit de scholastiek is de volgende redenering. Men definieert Gods almacht en men definieert Gods liefde. Men definieert vervolgens God. Waarna men Gods almacht en Gods liefde tegen elkaar uitspeelt en concludeert dat deze God niet kan bestaan vanwege de innerlijke (logische) tegenspraak in God zelf (tussen zijn liefde en zijn almacht). Deze redenering ben ik enige tijd geleden nog tegengekomen in een serieus filosofisch tijdschrift. De fout is dat men van te simplistische definities van die drie begrippen (God, almacht, liefde) uitgaat. God is bv. veel meer dan de optelsom van zijn almacht en zijn liefde.

Een voorbeeld van zo'n simplificatie is het onderscheid tussen Gods wil des besluits en Gods wil des bevels. Alsof je in de wil van God dit onderscheid zou kunnen maken.

Dogma's als de dubbele predestinatie of de beperkte verzoening zijn geheel gebaseerd op logische overwegingen (het zijn deductief afgeleide conclusies) en niet op directe verklaringen uit de Schrift. Dit soort dogma's zijn overigens (en dat is niet toevallig) juist de dogma's die in de evangelische wereld over het algemeen niet worden aanvaard. Er is bv. niet één directe bijbelse uitspraak te vinden waar wordt gesteld dat Jezus alleen (dus uitsluitend) voor de uitverkorenen is gestorven. Er zijn wel uitspraken die zeggen dat Jezus voor de uitverkorenen is gestorven maar dat is niet hetzelfde als de uitspraak dat Jezus uitsluitend voor de uitverkorenen is gestorven. Paulus zegt in Galaten 2:20 dat Christus voor hem gestorven is maar daaruit mag je niet de logische conclusie trekken dat Christus dus alleen (uitsluitend) voor Paulus is gestorven. Als ik zeg: ik houd van mijn vrouw en kinderen betekent dat niet automatisch dat ik uitsluitend van mijn vrouw en kinderen houd. Daarnaast houd ik ook van andere mensen. Als er staat dat Jezus voor Paulus of voor zijn volk gestorven is dan volgt daar niet logisch noodzakelijk de conclusie uit dat Jezus alleen voor Paulus of voor zijn volk is gestorven.

Daarentegen is bv. het dogma dat stelt dat Jezus waarlijk God is wel gebaseerd op vele directe Schriftuitspraken en daarnaast ook op deducties. Er zijn immers Schriftplaatsen waar Jezus direct (rechtstreeks) en ondubbelzinnig God wordt genoemd. Deze directe Schriftplaatsen worden ondersteund en bevestigd door deductieve redeneringen zoals bv. de volgende: Volgens de Bijbel mag alleen God aanbeden worden. Jezus accepteerde aanbidding. Dus daarmee claimde Jezus God te zijn.

De deductieve redenering is in de theologie niet betrouwbaar genoeg om daar alleen dogma's op te funderen. Dat komt ondermeer omdat een deductieve redenering alleen waarheid oplevert als de begrippen waar je mee start overeenkomen met de werkelijkheid, anders is je deductie wel formeel logisch juist maar materieel niet.

Als illustratie van het teveel steunen op deductie wijs ik op het standpunt van ds. Van der Veer in een discussie die ik met hem heb gevoerd over de vraag of het bijbels is om tot de Heilige Geest te bidden. Ds. Van der Veer zag daar niets verkeerds in want zo stelde hij: "God mag aanbeden worden. De Heilige Geest is God dus mag deze aanbeden worden."

Ds. Van der Veer baseert zijn verdediging van het bidden tot de Heilige Geest uitsluitend op een zogenaamde sluitrede. Op een deductieve redenering.

De fout van ds. Van der Veer is dat hij bij deze redenering uitgaat van te simpele begrippen. Bij zijn redenering gaat ds. Van der Veer uit van een te simplistisch (te eenvoudig en daardoor onjuist en onbijbels) godsbegrip. Daardoor is zijn redenering formeel wel juist maar materieel niet. De logische regels heeft hij goed toegepast maar zijn begrip(pen) kwam(en) niet overeen met de werkelijkheid en dus is de redenering toch fout. De God van de Bijbel is namelijk de drieënige God en binnen de drie-eenheid lijkt, zoals uit de Bijbel op te maken is, een zekere taakverdeling te bestaan. Bij sommige taken lijkt een van de personen meer op de voorgrond te staan.

Uit allerlei bijbelse aanwijzingen valt op te maken dat God het zo besloten heeft dat bij de gebeden de Vader (en de Zoon) of de drieënige God de aangesproken persoon moet zijn. Daarom gaat de redenering van ds. Van der Veer niet op.

Zoals ik al gesteld heb moeten we als christen onze leer (onze overtuigingen) niet in de eerste plaats op deducties bouwen - waar blijf je bv. met de drie-eenheid als je daar gaat deduceren - maar op de directe Schriftuitspraken. Vandaar dat de vraag over het al of niet juist (bijbels) zijn van het bidden tot de Heilige Geest niet in de eerste plaats beslist moet worden op grond van deducties maar op grond van directe Schriftplaatsen. Wat zegt de Bijbel over het bidden tot de Heilige Geest? De Bijbel doet geen directe uitspraak in deze kwestie. Het wordt niet verboden. Het wordt niet opgedragen. Er staat verder, voorzover ik heb kunnen nagaan, geen enkel voorbeeld van het bidden tot de Heilige Geest in de Bijbel (en zeker niet in het Nieuwe Testament). Daar komt nog bij dat van de Heilige Geest uitdrukkelijk wordt gezegd dat Hij niet gekomen is om de aandacht op Zichzelf te richten maar op Jezus (Johannes 15:26). Het is juist de Heilige Geest zelf die, zo verklaart de Bijbel, voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen. Dit zijn argumenten vanuit de Bijbel die pleiten tegen het bidden tot de Heilige Geest. Deze argumenten staan tegenover de deductieve redenering van ds. Van der Veer. Nogmaals die deductieve redenering van ds. Van der Veer is op zich formeel logisch juist maar zijn conclusie blijkt toch in strijd te zijn met vele andere bijbelse gegevens die iets over deze kwestie zeggen. Daarmee is geïllustreerd dat we met deductieve redeneringen in de theologie moeten oppassen. Daarentegen is de inductieve redenering veel veiliger. Bij deze redenering, methode ga je van de vele Schriftplaatsen naar de algemene conclusie. Dat is de redenering die ik in deze kwestie heb toegepast.

Ds Van der Veer ging slechts uit van twee aannamen (de Heilige Geest is God, (alleen) God mag aanbeden worden). Uit die twee aannamen trok hij op deductieve wijze de conclusie dat de Heilige Geest aanbeden mag worden. Ik ben daarentegen op inductieve wijze van het vele naar het algemene gegaan. Ik heb (voor zover mogelijk) alle Schriftplaatsen die iets over deze kwestie zeggen bij elkaar gezocht (ik heb bv. alle gebeden en opmerkingen over gebed in het Nieuwe Testament doorgenomen) en vandaar uit ben ik tot conclusies gekomen.

Inductieve Bijbelstudie leidt tot juist inzicht, deductieve Bijbelstudie zet vaak op het verkeerde been.

Het meest fundamentele verschil tussen evangelische en reformatorische theologie ligt niet zozeer in de gedeeltelijk verschillende uitkomsten (in de gedeeltelijk verschillende dogma's) waar beide bij uitkomen, al moeten de verschillen niet overdreven worden. Immers, in de hoofdzaken (waar het werkelijk op aan komt als het om het behoud gaat) wijkt de evangelische theologie niet af van de reformatorische theologie. Het fundamentele verschil ligt veeleer in de (gedeeltelijk) verschillende methodische en hermeneutische uitgangspunten. De evangelische theologen werken over het algemeen meer met de inductieve dan met de deductieve methode en ook hebben ze over het algemeen minder neiging gehad tot logische harmonisering of tot het logisch completeren van hun theologie.

Het verschil in hermeneutisch uitgangspunt werkt bv. door in de leer over de toekomende dingen. Maar nogmaals, ondanks het beperkte verschil in methode en hermeneutisch uitgangspunt komen beide toch in wezenlijk belangrijke zaken (zaken waar ons behoud mee staat of valt) tot dezelfde conclusies.