DE BIJBEL OVER HANDOPLEGGING

 

 

1.      De leer van de bijbel over het opleggen der handen

 

De bijbel spreekt over een leer van oplegging der handen.

 

"een leer van … oplegging der handen"  (Hebr. 6:2)

 

De leer bestaat uit de grote lijnen van het bijbelse onderwijs. De leer over oplegging der handen bestaat dus uit de grote lijnen van het bijbelse onderwijs over dit onderwerp.

 

2.      Wanneer werd handoplegging toegepast?

 

Bij welke gelegenheden in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament werd handoplegging toegepast?

 

2.1.  In het Oude Testament

 

2.1.1.      Bij bepaalde offers was het voorgeschreven

 

Bij het brandoffer

 

"Dan zal hij zijn hand op het brandoffer leggen, zo zal het hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen." (Leviticus 1:4)

 

In het bijzonder bij het zondoffer.

 

Zie Leviticus hoofdstuk 4.

 

"Wanneer iemand zonder opzet zondigt in een van de dingen die de Here verboden heeft om te doen." (Leviticus 4:1)  In dat geval moest er een zondoffer gebracht worden.

Een overtreding brengt schuld (4:3) en door middel van het zondoffer moest er verzoening worden gedaan opdat God zou vergeven (4:20)

 

Er wordt in Leviticus 4 voorgeschreven welk zondoffer verschillende personen en groepen moesten brengen als ze zonder opzet gezondigd hebben

 

"Indien de gezalfde priester zonde gedaan heeft … hij zal zijn hand op de kop van de stier leggen" (4:3,4)

 

"Indien de gehele vergadering Israels zonder opzet zonde gedaan heeft …de oudsten der vergadering zullen hun handen op de kop van de stier leggen " (4:13,15)

 

"Als een vorst gezondigd heeft  .. hij zal zijn handen op de bok leggen" (4:22,24)

 

"Indien iemand van het volk des lands zonder opzet gezondigd heeft …. Hij zal zijn hand op de kop van het zondoffer leggen" (4:27,29,33)

 

Een zondoffer met handoplegging was ook onderdeel van de door God voorgeschreven ceremonie voor de aanstelling van de priesters. 

 

"Dit is nu wat gij hun doen zult, om hen te heiligen om voor Mij het priesterschap te bekleden: neem een jonge stier …. Voorts zult gij de stier doen naderen voor de tent der samenkomst, en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de stier leggen. Gij zult de stier slachten voor het aangezicht des Heren … het is een zondoffer" (Exodus 29:1,10,11). Zie ook Leviticus 8:14,18,22.

 

Een bijzonder geval is wat er moest gebeuren met de levende bok op de grote verzoendag.

 

"Maar de bok waarop het lot voor Azazel gevallen is, zal men levend voor het aangezicht des Heren stellen, om daarmee verzoening te doen, door hem voor Azazel de woestijn in te zenden" (Lev. 16:10)

 

"en Aaron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land" (Lev. 16:21,22)

 

2.1.2. Bij zegenen

 

We lezen dat er bij een zegening soms handoplegging werd toegepast. Het is niet duidelijk of dit altijd gebeurde. Want bij andere zegeningen die worden beschreven wordt niet uitdrukkelijk vermeld dat er handen werden opgelegd. En bij sommige zegeningen, zoals de priesterlijke  zegen voor het gehele volk in Numeri 6,  is er geen sprake van handoplegging. Dat is natuurlijk ook praktisch gezien onmogelijk als je een geheel volk tegelijk zegent. Eventueel zou je in dat geval een vertegenwoordiger van het volk kunnen zegenen maar dat wordt niet vermeld. De handoplegging was dus blijkbaar niet essentieel voor de zegening.

 

Als Jakob de zonen van Jozef zegent wordt de handoplegging wel vermeld. Wellicht omdat er iets bijzonders mee aan de hand was.

 

"En Jozef zeide tot zijn vader: Dat zijn mijn zonen .. daarop zeide hij (Jakob) breng hen toch tot mij opdat ik hen zegene  ... toen strekte Israël de rechterhand uit en legde die op het hoofd van Efraim .. en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse " (Genesis 48:9,14)

 

2.1.3.      Bij de aanstelling van leiders

 

"Toen zeide de Here tot Mozes: Neem u Jozua, de Zoon van Nun, een man, van geest vervuld, en leg hem uw hand op, en stel hem voor de priester Eleazar en voor de gehele vergadering, en geef hem in uw tegenwoordigheid uw bevelen en leg van uw heerlijkheid op hem, opdat de gehele vergadering der Israëlieten het hore……. Hij legde hem zijn handen op .." (Numeri 27:18,19,23)

 

"Jozua, de Zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden zoals Mozes geboden had"

(Deut. 34:9)

 

Ook hier is, net als bij zegenen, niet duidelijk of dit soms of altijd gebeurde.

 

2.1.4.      Bij de afzondering, de wijding, van de Levieten

 

Leviticus 8:5-22.

 

De Levieten worden eerst gereinigd en daarna aan de Here gewijd.

 

"Vervolgens zult gij de Levieten doen naderen voor de tent der samenkomst, en de gehele vergadering der Israëlieten samenroepen. Hebt gij de Levieten voor het aangezicht des Heren doen naderen, dan zullen de Israëlieten de Levieten de handen opleggen, en Aaron zal de Levieten bewegen als een beweegoffer uit de Israëlieten voor het aangezicht des Heren, en zij zullen bestemd zijn om de dienst des Heren te verrichtten" (Numeri 8:9-11)

 

"Aldus zult gij de Levieten uit de Israëlieten afzonderen, opdat de Levieten mijn eigendom zijn. Eerst daarna zullen de Levieten naar binnen gaan om bij de tent der samenkomst dienst te doen: gij zult hen reinigen en als een beweegoffer bewegen. Want zij zullen mij uit de Israëlieten onvoorwaardelijk geschonken zijn; Ik heb hen voor mij genomen in plaats van alles wat het eerst uit de moederschoot komt, van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten. Want alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, zowel mens als dier, zijn mijn eigendom" (Numeri 8:14,15)

 

Dit was een eenmalige gebeurtenis. Het moment waarop voor het eerst de Levieten werden gewijd aan de dienst van God in de tabernakel. De Levieten kwamen in de plaats van alle eerstgeborenen van het gehele volk.

 

2.1.5.      Bij de bestraffing van een vloeker

 

"En de zoon van de Israëlitische vrouw lasterde de Naam en vloekte; toen brachten zij hem tot Mozes….. en zij zetten hem in verzekerde bewaring in afwachting van een beslissing op grond van een uitspraak des Heren. Toen sprak de Here tot Mozes: Breng de vloeker buiten de legerplaats, en allen die het gehoord hebben, zullen hun handen op zijn hoofd leggen, daarna zal de gehele vergadering hem stenigen."  (Leviticus 24:11-14)

 

Allen die de vloek van de vloeker gehoord hadden moesten hun handen op zijn hoofd leggen. Het is moeilijk te begrijpen waarom dit moest gebeuren. Er zijn wel enkele mogelijke verklaringen te bedenken maar er is niet met zekerheid vast te stellen of een van die verklaringen juist is. Daarover in punt 5 meer.

 

2.2. In het Nieuwe Testament

 

2.2.1.   Bij zegenen  

 

Jezus die de kinderen zegent

 

"Toen werden de kinderen tot hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en bidden … En Hij legde hun de handen op"  (Mattheus 19:13,15)

 

"En zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken …. En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende zegende Hij ze" (Marcus 10:13,16)

 

Uit het Nieuwe Testament blijkt dat voor zegenen de handoplegging niet essentieel is want we zien b.v. in Lucas 24 dat Jezus zegende onder het opheffen van zijn handen. "En Hij hief de handen omhoog en zegende hen" (Lucas 24:50)

 

In het Nieuwe Testament krijgen we de instructie om onze vijanden te zegenen. "Zegent wie u vervloeken" (Lucas 6:27) Ook in deze situatie is handoplegging onmogelijk. En toch kun je hen blijkbaar zegenen.

 

2.2.2.      Bij genezingen 

 

2.2.2.1. De Here Jezus

 

"Toen de zon onderging, brachten allen die zieken hadden, lijdende aan allerlei kwalen, deze tot Hem. Hij legde ieder van hen afzonderlijk de handen op en genas hen." (Lucas 4:40)

 

"en Hij legde haar de handen op" (Lucas 13:13)

 

"en Hij kon daar geen enkele kracht doen; alleen genas Hij enige zieken door handoplegging"

(Marcus 6:5)

 

"En zij brachten een blinde tot Hem en smeekten Hem deze aan te raken . En Hij vatte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp, en Hij spuwde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: Ziet gij iets? En hij zag op en zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen als bomen wandelen: Vervolgens legde Hij weder de handen op zijn ogen, en hij zag duidelijk en was hersteld" (Marcus 8:22-25)

 

De Here Jezus paste handoplegging toe bij genezingen. Maar dat gebeurde niet altijd. Zo genas Hij b.v. de slaaf van de hoveling op afstand, door slechts een woord te spreken (Lucas 7:6,7,10). Handoplegging was dus niet essentieel, niet noodzakelijk voor het welslagen van een genezing.

 

2.2.2.2. De apostelen, de gelovigen

 

"Nu geschiedde het, dat de Vader van Publius met ingewandskoortsen te bed lag; en Paulus ging tot hem en deed een gebed, en hij legde hem de handen op en genas hen" (Hand 28:8)

 

"en hij heeft in een gezicht een man, genaamd Ananias, zien binnenkomen en hem de handen opleggen opdat hij weer kon zien … En Ananias ging heen en kwam in het huis, en hij legde hem de handen op …. En terstond vielen hem als schubben van de ogen en hij kon weer zien" (Hand. 9:12,17)

 

"op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden" (Marcus 16:18)

 

2.2.3.      Bij het ontvangen van de Heilige Geest, vervulling met Gods Geest 

 

(1) De apostelen Johannes en Petrus leggen de Samaritanen de handen op

 

"Petrus en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen"  (Hand. 8:15)

 

"Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest" (Hand. 8:17)

 

"En toen Simon zag dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven, bood hij hun geld aan en zeide: Geef ook mij deze macht, opdat, als ik iemand de handen opleg, hij de Heilige Geest ontvange" (Hand. 8:18,19)

 

Hier gaat om het ontvangen van de Geest. Hier is sprake van mensen die in Jezus geloven en die toch de Geest nog niet hebben ontvangen. Dat is een uitzonderlijke situatie uit de overgangstijd van de ene bedeling naar de andere. Voor nadere uitleg, zie de volgende twee bijbelstudies: overgangstijd, inwoning van de Heilige Geest.

 

(2) Ananias die Saul de handen oplegt

 

"En Ananias ging heen en kwam in het huis, en hij legde hem de handen op en zeide: Saul, broeder, de Here heeft mij gezonden … opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld worden." (Handelingen 9:17)

 

Hier gaat het, naast genezing, om de vervulling met de Heilige Geest. Voor uitleg over de vervulling met Gods Geest, klik hier.

 

(3) Paulus die enkele discipelen van Johannes de Doper de handen oplegt

 

"En toen zij dit hoorden lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hen de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden" (Handelingen 19:6)

 

Paulus arriveert in Efeze en hij komt daar in contact met een aantal discipelen van de Johannes de Dooper. Ze waren alleen in de doop van Johannes gedoopt en niet in die van Jezus. Paulus onderwijst hen nauwkeuriger over het evangelie en zij laten zich nu ook dopen in de naam van Jezus. Ook in dit geval gaat het om een unieke situatie uit de overgangstijd van de oude bedeling naar de nieuwe. Voor uitleg en een nadere bespreking van dit bijbelgedeelte, zie de volgende twee studies: De overgangstijd. De inwoning van de Heilige Geest.

 

Uit het Nieuwe Testament blijkt dat handoplegging op zich niet essentieel (noodzakelijk) is voor het ontvangen van de Heilige Geest en de vervulling met de Geest. Op de pinksterdag ontvingen de discipelen de Heilige Geest zonder handoplegging (Hand. 2.). Ook op Cornelius en zijn vrienden en familieleden viel de Geest zonder handoplegging (Hand. 10).

 

2.2.4. Bij het ontvangen van een geestesgave?

 

(1) De gezamenlijke oudsten die Timotheus de handen op hebben gelegd

 

"In afwachting van mijn komst moet gij u toeleggen op het voorlezen, het vermanen en het leren. Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profetenwoord geschonken is onder handoplegging der gezamenlijke oudsten"  (1 Timotheus 4:13,14)

 

Er is Timotheus op een bepaald moment een gave geschonken: "de gave in u". De tekst geeft geen sluitend bewijs om welke gave het gaat. Is het de Heilige Geest of is het een bepaalde geestesgave. Een geestesgave dat wil zeggen een bekwaamheid die God door zijn Geest in christenen legt? Het directe verband van de tekst, en het geheel van het onderwijs van de bijbel over de Heilige Geest,  geven wel een aanwijzing. Het gaat waarschijnlijk om een geestesgave.

 

Uit de brieven van het Nieuwe Testament blijkt niet dat iemand na zijn bekering nog apart de Geest moet ontvangen. De gevallen die beschreven zijn in het boek Handelingen hebben te maken met Gods speciale handelwijze in de overgangstijd. (overgangstijd, inwoning). Dat wijst er op dat het in dit geval met Timotheus niet om het ontvangen van de Geest kan gaan. Bij zijn bekering had deze de geest ontvangen. De handoplegging die hier wordt beschreven is waarschijnlijk met zijn roeping en wijding voor zijn bediening.

 

Het directe verband wijst er op dat het om een geestesgave gaat. Er is een verband tussen wat in vers 13 en in vers 14 wordt gezegd. Timotheus wordt aangespoord om werkzaam te zijn als leraar en herder. Hij moet niet passief zijn. Als hij passief zou zijn dan zou hij de geestesgave van leraar die hij had ontvangen veronachtzamen, verwaarlozen.

 

Wat verder opvalt is het volgende.

 

De gave heeft hij ontvangen onder handoplegging der gezamenlijke oudsten. Er staat niet 'door' (door middel van) de handoplegging. Het ging er mee gepaard, het viel er mee samen.

 

Hij heeft die gave ontvangen 'krachtens een profetenwoord'. Een profetenwoord kan iemand geen geestesgave geven. Dat kan alleen de Heilige Geest. Het gaat hier om een profetenwoord (een opbaring) dat God Timotheus die bepaalde geestesgave had gegeven of wilde geven of zou gaan geven. Bij zijn bekering al, in dat geval is het een openbaring van iets wat God al had gedaan, of op het moment van de handoplegging door de gezamenlijke oudsten of vlak daarna. 

 

(2) Paulus die Timotheus de handen had opgelegd

 

"Om die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is. Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en bezonnenheid" (2 Timotheus 1:6,7)

 

Hier is net als in 1 Tim. 4:14 weer sprake van 'de gave Gods .. die in u is".

 

Uit het verband van de tekst en de tekst zelf is niet met zekerheid vast te stellen om welke gave het gaat. In vers 7 wordt wel vermeld dat Timotheus een geest van kracht, van liefde en bezonnenheid heeft ontvangen. Dat zou 'de gave' kunnen zijn, maar het hoeft niet. Je kunt het ook zo verstaan dat Timotheus met zijn geestesgave van leraar aan de slag moet gaan. Dat kan hij omdat hij, net als iedere andere christen, de Heilige Geest heeft ontvangen die een geest van kracht, liefde en bezonnenheid is. In die geest en kracht moet hij doorgaan met het uitoefenen van zijn geestesgave. Hij moet zich niet door de tegenstand laten intimideren en niet stoppen met het uitoefenen van zijn geestesgaven van onderwijs en pastoraat. Dit laatste lijkt me de meest overtuigende en natuurlijke uitleg.

 

Spreekt Paulus hier (in 2 Tim. 1:6) over dezelfde gebeurtenis als waarover in 1 Tim. 4:14 wordt gesproken? Er is in beide gevallen sprake van 'de gave .. die in u is". Het gaat om een bepaalde specifieke gave, vandaar ook het bepaalde lidwoord: 'de' gave. Het verschil is dat in het ene geval sprake is van handoplegging door de gezamenlijke oudsten en in het andere geval van handoplegging door Paulus. Dat hoeft elkaar niet uit te sluiten. Het kan zijn dat bij een gelegenheid Paulus met de gezamenlijke oudsten van de plaatselijke gemeente Timotheus de handen hebben opgelegd. Dat past goed in de stelling dat de handoplegging plaats had in het kader van zijn roeping tot medewerker van Paulus.

 

Het andere verschil is dat in het ene geval de gave is geschonken 'onder' handoplegging en in het andere geval 'door' handoplegging. Dit hoeft ook geen tegenstelling te zijn. Als je handoplegging opvat als een symbolische handeling. Voor een nadere bespreking, zie de volgende punten (4 en 5).

 

2.2.5.      Bij het aanstellen van diakenen

 

"Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen" (Hand. 7:3)

 

"hen stelden zij voor de apostelen, die na gebeden te hebben, hun de handen oplegden"

(Hand. 7:6)

 

Door de groei van de gemeente ging het mis met de eerlijke verdeling van materiele hulp. De organisatie werd daarop aangepast. Zeven mannen zouden voortaan verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening.

 

Algemeen, en mijns inziens op goede gronden, wordt aangenomen dat hier voor het eerst diakenen worden aangesteld. Paulus geeft later in 1 Tim 3 en Titus 1 instructie over de aanstellingen van diakenen, in het bijzonder over de vereisten waaraan kandidaat diakenen moeten voldoen.

 

Over de procedure bij de aanstelling van diakenen, en trouwens ook van oudsten, wordt in de bijbel niet veel gezegd. We hebben alleen het voorbeeld in Handelingen 7 en in Handelingen 14:21. In het laatste geval wordt niets over handoplegging gezegd, wel over het onder bidden en vasten opdragen. Het is niet helemaal duidelijk of hier onder bidden en vasten de nieuw aangewezen oudsten worden opgedragen door Paulus en zijn medewerkers en de gehele gemeente. Of dat hier door Paulus en zijn medewerkers de gehele gemeente aan de Heer wordt opgedragen. Het lijkt me in ieder geval heel nuttig om nieuwe oudsten en diakenen onder bidden en vasten aan de Here op te dragen voor het werk dat ze hebben te doen.

 

2.2.6.      Bij het opdragen en uitzenden van zendelingen

 

"'Nu waren er te Antiochie in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaen, de zoogbroeder van Herodes, de viervorst en Saulus.

Terwijl zij vasten bij de dienst des Heren, zeide de heilige Geest: Zondert mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe ik hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan." (Hand. 13:1-3)

 

"Van daar voeren zijn naar Antiochie, waar zij aan de genade Gods waren opgedragen voor het werk, dat zij volbracht hadden" (Hand. 14:26)

 

Barnabas en Paulus werden geroepen tot zendingswerk. Dit werd onderkend door de leraars en profeten van de gemeente te Antiochie. Nadat hun roeping was onderkend werd er gevast en gebeden en de leraars en profeten die achterbleven legden hen de handen op.

 

3.  Handoplegging en aanraking

 

(1) Soms wordt in de bijbelverslagen aanraking en handoplegging aan elkaar gelijkgesteld.

 

De zegening van de kinderen

 

"Toen werden de kinderen tot hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en bidden … En Hij legde hun de handen op"  (Mattheus 19:13,15)

 

"En zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken …. En Hij omarmde ze en hen de handen opleggende zegende Hij ze" (Marcus 10:13,16)

 

In het verslag in Mattheus is het doel van de moeders dat Jezus de kinderen de handen zou opleggen en bidden. In Marcus wordt als doel gegeven "opdat Hij ze zou aanraken". Wat er daarna gebeurt is dat Hij ze de handen oplegt en ze zegent.

 

Aanraken is ruimer dan handoplegging. Het opleggen van de handen valt natuurlijk onder aanraking.

 

(2) Jezus die aanraakt

 

Hierboven is, onder punt 2.2.2.1, besproken dat Jezus mensen genas met handoplegging. Ook is daar vermeldt dat Jezus wel mensen genas zonder enige handoplegging of aanraking. Waaruit de conclusie is getrokken dat handoplegging op zich niet essentieel was.

 

Naast de geschiedenissen waar wordt vermeldt dat Jezus zieken de handen oplegde zijn er ook geschiedenissen in het Nieuwe Testament waar wordt gezegd dat Jezus mensen aanraakte.

 

Handoplegging, aanraken, soms geen van beiden. De Here Jezus handelde niet altijd hetzelfde.

 

(3) Jezus die aangeraakt wordt

 

Hier gaat het initiatief van de mensen zelf uit.

 

"En men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, en zij smeekten Hem, dat zij alleen maar de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem aanraakten, werden behouden" (Mattheus 14:36)

 

"En waar Hij ook kwam … daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem aanraakten, werden gezond." (Marcus 3:56)

 

Een bekend voorbeeld uit het Nieuwe Testament van iemand die op eigen initiatief Jezus aanraakte is de bloedvloeiende vrouw.

 

Marcus 5:25-34

Mattheus 9:20-22

Lucas 8:43-48

 

De vrouw was ziek. Zij geloofde dat Jezus haar kon genezen. Wellicht had ze van anderen gehoord dat zij genezen waren doordat zij Jezus aanraakten. Zie de verzen hierboven. "en waar Hij ook kwam .. daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die hem aanraakten, werden gezond." (Marcus 3:56) De zieke vrouw doet hetzelfde. Alleen vraagt zij er niet eerst toestemming voor. Zij deed het zo.

 

Tijdens het openbare optreden van de Here Jezus was het de wil van de Vader om alle zieken die een beroep op zijn Zoon deden te genezen. Nooit werd iemand afgewezen. Het was dus ook de wil van de Vader, en daarom ook van de Zoon, dat deze vrouw genezen zou worden als ze een beroep op Jezus deed. De Here Jezus werkte in alles wat Hij deed samen met de Vader. In dit geval deed de Vader door Hem heen een wonder, zonder dat Jezus zich daar vooraf in zijn menszijn bewust van was. De Vader eerde het geloof dat de vrouw in Zijn Zoon had en genas haar.

 

Het essentiële punt is dat de vrouw een beroep op Jezus deed. Ze geloofde in Hem, namelijk in zijn macht om te genezen. Als ze dat niet had geloofd dan had ze ook niet de moeite gedaan om Hem aan te gaan raken. Als ze op een andere wijze een beroep op de Here Jezus had gedaan dan was ze evengoed genezen.

 

"Dochter uw geloof heeft u behouden (genezen)"  Marcus 5:34

 

(4) Kracht en de aanraking van Jezus

 

"Iemand heeft Mij aangeraakt, want ik heb kracht van Mij voelen uitgaan." (Lucas 9:46)

 

Dit zei de Here Jezus nadat de bloedvloeiende vrouw Hem in geloof aangeraakt had. Op het moment dat ze Hem aanraakte ging er kracht van Jezus uit. Hij merkte dat zelf op.

 

Het opmerkelijke van het gebeuren is dat de vrouw genas terwijl Jezus er naar het schijnt pas iets van merkte toen de genezing plaats had. Het lijkt erop dat Jezus hier Zelf, in zijn menselijke bewustzijn, geen bewust wilsbesluit om te genezen heeft genomen. Dit was een actie van de Vader door Hem heen.

 

Het was de wil van de Vader om deze vrouw die in zijn Zoon geloofde te genezen en daarom bekrachtigde Hij haar aanraking. Daarom reageerde Hij op haar aanraking en haar geloof.

 

Het is geen magie. Bij magie gaat het om het kennen van de juiste formule om kracht af te tappen. Als je die formule kent dan kun je naar eigen believen van die kracht gebruik maken. In de magie en het oosterse denken is God een onpersoonlijke God. Men spreekt wel over  "the  force" (de kracht) of  "the Godforce" (de godkracht). Als je de wetmatigheden weet die deze kracht beïnvloeden kun je daar gebruik van maken. Hier, bij de bloedvloeiende vrouw is er wat anders aan de hand. De vrouw had niet het geheim ontdekt waarop zij de godforce zelf, buiten de bewuste wil van de Zoon om, kon benutten. Zij deed een beroep op de Vader, in de Zoon, en zij geloofde terecht dat het Gods bedoeling (dat het Gods wil) was om haar te genezen.

 

Als het in die situatie niet de wil van de Vader was geweest dat de bloedvloeiende vrouw genas dan was er niets gebeurd. In die tijd, de tijd van Jezus openbare bediening op aarde, genas God iedereen die een beroep op de Zoon deed. Als dat niet het geval was geweest dan had zij Jezus zoveel kunnen aanraken als ze wilde maar dan was ze niet genezen. God eerde haar geloof omdat haar geloof gegrond was. Ze geloofde dat bij Jezus genezing te verkrijgen was en dat God haar ook zou genezen. Ze uitte haar geloof door Jezus aan te raken. Haar geloof was juist, ze vertrouwde er terecht op dat het Gods wil was om haar te genezen.

 

Anderen raakten in die situatie ook de Here Jezus aan. Ze, de omstanders, drongen tegen hem aan. Maar als gevolg daarvan gebeurde er niets. Die aanrakingen waren anders dan de aanraking van de bloedvloeiende vrouw. Zij raakte Hem bewust aan en met het geloof dat ze daardoor genezen zou worden. 

 

Het was niet de aanraking op zich die maakte dat ze genezen werd. God reageerde op haar geloof. Op haar daad van geloof.

 

 In dit verband zijn de teksten waarin sprake is 'van kracht tot genezen'' opmerkelijk.

 

Die kracht was er blijkbaar niet altijd of was niet altijd in dezelfde mate aanwezig. "En er was kracht des Heren om te genezen" (  ) Toch lezen we in de bijbel dat in die tijd nooit iemand die een beroep op Jezus deed werd afgewezen.

 

Of er kracht des Heren was om te genezen werd soeverein door de Vader bepaald. Jezus kon immers niets doen of Hij moest het de Vader zien doen. (Johannes 5:19). Hij handelde onder leiding van de Vader. Als er in het plan van de Vader genezingen moesten worden verricht dan zorgde de Vader voor kracht om te genezen. 

 

Hoe onderkende men in die tijd (hoe onderkende Lucas) dat er in bepaalde situaties kracht des Heren aanwezig was om te genezen? Leidde Hij dat af uit het feit dat de Heer op die momenten velen genas?

 

  ----------------------------------------

 

Is de aanwezigheid van kracht des Heren om te genezen verbonden met de zalving met de Heilige Geest. Daar lijkt de bekende tekst "De Geest des Heren is op mij om" (Lucas 4:18) op te wijzen. Maar vanaf zijn doop in de Jordaan rustte de Geest permanent in volheid op de Here Jezus. De permanent aanwezige Geest zou daarom de permanente aanwezigheid van kracht om te genezen betekenen. Maar de teksten over de aanwezigheid van de kracht om te genezen lijken juist aan te geven dat die kracht er niet altijd (in dezelfde mater) was.

 

  --------------------------------------------

 

(5) Kunnen wij op dit moment Jezus aanraken?

 

In de evangelische en speciaal de charismatische wereld wordt nog al eens geleerd dat wij Jezus in geloof aan kunnen raken. Als voorbeeld worden de teksten uit het Nieuwe Testament die over het aanraken van Jezus gaan gebruikt. Net zoals de mensen toen Jezus aanraakten zo kunnen wij, zo stelt men, dat tegenwoordig ook doen, maar dan in geloof.

 

In de bijbelteksten gaat het om het werkelijk, om het fysiek aanraken van Jezus. Dat is sinds de hemelvaart van de Here Jezus onmogelijk. Wij kunnen Jezus op die manier niet meer aanraken.

 

Ja, zegt men, maar we kunnen het nog wel in geloof. Maar wat houdt dat in? In het Nieuwe Testament werd Jezus ook in geloof, maar wel fysiek, aangeraakt.

De bloedvloeiende vrouw raakte Jezus letterlijk aan en tegelijkertijd ook in geloof. Ze raakte Jezus aan en dat deed ze in geloof. Ze rekende erop dat de Heer haar zou genezen als ze Hem aanraakte. De Heer zei dat haar geloof haar had behouden (genezen).

 

Op deze manier Jezus in geloof letterlijk aanraken is voor ons onmogelijk.

 

Is er dan nog een andere manier om Jezus in geloof aan te raken, op een niet letterlijke wijze? Het is moeilijk vast te stellen wat men daar onder verstaat.

 

Het gaat om een daad van geloof. Misschien het moment waarop men er op vertrouwt dat de Heer heeft genezen of zal genezen? Bedoelt men er mee dat een mens door geloof in zijn genezing kan gaat staan of dat men in geloof genezing claimt?

Dit zal echter niet werken want nergens in de bijbel wordt iedere zieke genezing toegezegd. In die zin valt er niets te claimen. Je kunt gaan staan in je genezing wat je wilt maar er zal niets gebeuren.

 

Misschien kan het toch als God iemand door zijn Geest verzekerd dat hij hem of haar op dat moment wil genezen. Dan kun je door geloof die persoonlijke belofte aanvaarden.

 

Ik zie niet in hoe wij Jezus op dit moment aan zouden kunnen aanraken. We kunnen wel tot Hem bidden. We kunnen nog steeds in gebed een beroep op Hem doen. We kunnen bijvoorbeeld ook nu nog steeds in gebed om genezing vragen.

Er moet wel bij gezegd worden dat de situatie wat betreft genezing nu niet meer hetzelfde is als in de tijd dat de Here Jezus op aarde optrad. In die tijd had God besloten om het Messiasschap van de Here Jezus te bevestigen door iedere zieke die een beroep op Zijn Zoon deed te genezen. Nu is dat anders. Nergens staat in de bijbel de belofte dat God ons altijd zal genezen. Ik wijs er nogmaals op dat je ‘door geloof’ in je genezing kunt gaan staan en in geloof je genezing claimen wat je wilt, maar als het niet Gods wil is dat je geneest dan zul je niet genezen.

 

Zie verder de serie bijbelstudies over ziekte en genezing.

 

(6) Kan Jezus op dit moment ons aanraken?

 

Letterlijk is dit niet te verwachten, al zou Jezus het wel kunnen als Hij het zou willen. Hij kan wel door de Heilige Geest met kracht op ons komen en een werk in ons doen. Dat zou je een aanraking van Jezus kunnen noemen.

 

Je zou ook handoplegging, aanraking, die in de naam van Jezus door zijn dienstknechten gebeurt in bepaalde zin als een aanraking van Jezus kunnen beschouwen. Immers als zij geleid worden door God is het de Geest van God die door hen heen werkt. 

Ongeveer op de manier waarop God ook nu nog door de mond van zijn diensknechten tot ons kan spreken. "Alsof God u door onze mond vermaande: Laat u met God verzoenen." Zo zou je dan kunnen zeggen “alsof God u door onze handen aanraakte”.

 

(7) Het aanraken van de apostelen

 

Petrus

 

“zo zelfs, dat men de zieken op straat droeg en op bedden en matrassen legde, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou vallen” (Hand. 5:15)

 

De zieken werden naar buiten gebracht opdat zijn schaduw op hen zou vallen. Zij zochten bewust de aanraking (van de schaduw) van de apostel Petrus

 

Paulus

 

“En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren” (Hand. 19:11,12)

 

Zweetdoek.

 

Het gaat het niet om magie maar om een uiting van geloof. Er is geen kracht in de schaduw of de zweetdoek zelf. Er gaat kracht vanuit omdat God verkoos deze dingen op die momenten te bekrachtigen met de werking van Zijn Geest.

 

Kan dit nu nog? Kunnen we dit soort zaken verwachten? Het is niet helemaal uit te sluiten maar niet erg waarschijnlijk. 

De wonderen die God door de handen der apostelen deed (Hand. 2:43; 5:12) waren een speciale bevestiging van de bediening en de boodschap van de apostelen. Nodig voor het funderen van de gemeente van Jezus Christus. In de zin van de twaalf apostelen zijn er nu geen apostelen meer. Maar in het bijzonder in zendingssituatie kun je verwachten dat God nog steeds, als Hij dat nodig acht, de boodschap van het evangelie en zijn dienstknechten zal bevestigen door wonderen, genezingen.

 

(8) Ook in de occulte wereld wordt er aangeraakt

 

Voor een goede werking van de occulte krachten en gaven is vaak een punt van contact nodig.

 

Een aanraking of er moet iets materieels zijn wat afkomstig is van de persoon waar men de kracht op wil richten. Bijvoorbeeld een foto van de zieke of de vermiste bij helderziendheid. En bij voodoo b.v. een stukje nagel of haar.

 

Dan zijn er natuurlijk ook nog de magnetiseurs die via hun handen kracht over dragen.

 

4. Vragen over handoplegging

 

Is het louter een symbolische handeling. Of gebeurt er iets als je het toepast. Dat wil zeggen: is het meer dan slechts een symbolische handeling. En als het meer is dan een symbolische handeling wat gebeurt er dan precies. En als het een symbolische handeling is wat beeldt het dan uit.

 

In de volgende punten wordt nader ingegaan op deze vragen

 

5. De symbolische betekenis van handoplegging

 

Wat symboliseert het? Wat stelt het voor? Wat drukt het uit?

 

We kunnen uit de beschrijving van de gelegenheden waarbij handoplegging werd toegepast afleiden dat handoplegging in het bijzonder een symbool is voor (1) identificatie (gemeenschap) en (2) overdracht.

 

Identificatie, dat wil zeggen vereenzelviging, éénverklaren. Overdracht wil zeggen: er wordt iets overgedragen of doorgegeven of door bemiddeling ontvangen.

 

 Het opleggen van de handen bij de offers (het brandoffer, de zondoffers, de ene bok tijdens de grote verzoendag) symboliseert identificatie, vereenzelviging en overdracht.

 

Door handoplegging identificeert degene die het offer brengt zich met het offerdier. Daarom kan het plaatsvervangend voor de offeraar, of voor de personen namens wie de offeraar optreedt, geslacht worden. Daarnaast zien we ook overdracht. Op symbolische wijze draagt men de eigen zonde over op het offerdier.

 

De tekst waarin dit het duidelijkste wordt aangegeven is Leviticus 16:21,22.

 

"en Aaron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land"

 

"zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen"

 

Hoe worden de ongerechtigheden overgedragen? Door belijdenis en handoplegging.

 

Ook bij het apart zetten van de Levieten voor de dienst in de Tabernakel zijn de twee elementen te herkennen. Als onderdeel van de wijding wordt de Israëlieten opgedragen om de Levieten de handen op te leggen.

Door het opleggen verklaarden zijn zich één met de Levieten. De Levieten waren een deel van henzelf, van geheel Israël. En de Israëlieten droegen ook de aanspraken van God op hun eigen eerstgeborenen over op de Levieten. Dit is de meest logische verklaring, al wordt in de tekst zelf geen verklaring gegeven.

 

Bij zegenen lijkt meer overdracht op de voorgrond te staan. De zegenaar deelt als een soort tussenpersoon namens God zegeningen uit. Het is strikt genomen niet helemaal overdracht. Geen overdracht van de degene die zegent naar degenen die gezegend wordt. Degene die zegent spreekt een zegen uit, en als God achter die zegen staat, als dit onder leiding van God gebeurt, dan bekrachtigt God die zegen, dan zorgt God ervoor dat er ook gebeurt wat in de zegen staat.

 

Een zegen heeft alleen effect als deze door God bekrachtigd wordt. God zal alleen een zegen bekrachtigen waar Hij achter staat.

 

Een apart geval is de handoplegging bij het voltrekken van de doodstraf aan een vloeker. De getuigen, die de vloek(en) gehoord hebben, moeten voor de voltrekking van het vonnis hun handen op vloeker leggen. Wat is hier de betekenis van? 

Het lijkt me dat je moeilijk kunt veronderstellen dat handoplegging hier identificatie betekent. Dan zou je jezelf vereenzelvigen met een vloeker. Wellicht symboliseert het overdracht. De verontreiniging die het gevolg is van het horen van de vloek(en) wordt symbolisch teruggegeven (overgedragen) aan de vloeker. Afstand nemen van de zonde van de ander.

 

Bij het aanstellen van leiders is er sprake van identificatie en overdracht.

 

God droeg Mozes op om Jozua als zijn opvolger aan te stellen. Dat moest hij publiekelijk doen door hem de handen op te leggen en geboden te geven. Er staat uitdrukkelijk dat dit in het bijzijn van geheel Israël moest gebeuren. De Israëlieten erkenden Mozes als de door God aangestelde en bevestigde leider en profeet. Door Jozua de handen op te leggen droeg Mozes als het ware een stuk van het respect en de erkenning dat het volk voor hem had over op Jozua. Ze zagen dat Mozes zich één verklaarde met Jozua. Zo legde Mozes een deel van zijn aanzien bij het volk (een deel van zijn heerlijkheid) op Jozua.

 

"Toen zeide de Here tot Mozes: Neem u Jozua, de Zoon van Nun, een man, van geest vervuld, en leg hem uw hand op, en stel hem voor de priester Eleazar en voor de gehele vergadering, en geef hem in uw tegenwoordigheid uw bevelen en leg van uw heerlijkheid op hem, opdat de gehele vergadering der Israëlieten het hore……. Hij legde hem zijn handen op .." (Numeri 27:18,19,23)

 

Stel hem voor de priester Eleazar en voor de gehele vergadering … opdat de gehele vergadering der Israëlieten het hore.

 

Hetzelfde zien we bij de aanstelling van de zeven diakenen in Handelingen 6. Het volk heeft, aan de hand van de vereisten die de apostelen hadden vastgesteld, zeven mannen voorgesteld die de verzorging van de hulpbehoevenden moesten verzorgen. Die taak was tot nu toe door de apostelen zelf verricht. Als onderdeel van de aanstelling bidden de apostelen voor hen en leggen hen de handen op.

Door de handoplegging verklaarden zij zich één met hen. De apostelen demonstreerden zo publiekelijk dat ze volledig achter de zeven stonden. Zo legden ze een stukje van hun gezag (hun heerlijkheid) op de zeven. Hier is dus sprake van overdracht van gezag. De mensen zullen meer geneigd zijn om hun bediening te aanvaarden omdat ze weten dat de apostelen achter hen en hun bediening staan.

 

In het geval van de aanstelling van Jozua gaat het om meer dan vereenzelviging. Het gaat om meer dan overdracht van gezag, van het delen van gezag. Het gaat ook om het bekwaam maken voor de taak. Jozua werd openlijk aangesteld als dienaar van Mozes en als toekomstige opvolger. Door de handoplegging ontving Jozua ook de wijsheid die hij als toekomstig leider nodig zou hebben.

 

"Jozua, de Zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden zoals Mozes geboden had"

(Deut. 34:9)

 

Toch staat er dat Jozua reeds voor de handoplegging vol was met Gods Geest (Numeri 17:19)

Wellicht ging het hier ook om een speciale geestesgave, de geestesgave van wijsheid.

 

Het is niet duidelijk of hetzelfde gebeurde bij de zeven. Voordat zij werden uitgekozen waren zij ook al vol van de Geest. Onder meer op dit kenmerk werden zijn uitgekozen. Dus een speciale toerusting door Gods Geest was niet nodig. Immers de Geest woonde al in de zeven, zoals hij in elke christen woont. Onder het Oude Verbond was dat nog niet het geval bij iedere gelovige. Daar woonde de Geest alleen bij bepaalde mensen die een van God gekregen taak moesten uitvoeren.

 

Er worden in het boek Handelingen twee gevallen beschreven waarin handoplegging wordt verbonden met het ontvangen van de Heilige Geest. Het gaat hier om unieke gebeurtenissen uit de overgangstijd van Israël onder het Oude Verbond naar de gemeente die samengesteld werd uit Joden, Samaritanen (half-joden), en heidenen. Dan is er nog het geval waarin handoplegging wordt verbonden met vervulling met de Geest. 

 

Naast overdracht speelde in die situatie het motief van identificatie een belangrijke rol. Die twee zijn met elkaar verbonden. Als dit niet wordt onderkend dan komt dat omdat niet wordt gezien dat het om bijzondere, unieke, gevallen gaat.

 

De gelovigen in Samaria worden door Petrus en Johannes de handen opgelegd. Zij ontvangen op dat moment de Heilige Geest (Hand. 8:17). Hier wordt door de handoplegging voor de Joden en Samaritanen zichtbaar gemaakt dat de beiden groepen nu zonder onderscheid tot het lichaam van Christus behoren. De apostelen moeten als gezanten van God en als vertegenwoordigers van de joodse christenen openlijk laten zien, dat de eeuwenoude kloof tussen Joden en Samaritanen op dat moment verdwenen is. Door handoplegging verklaren zij zich zichtbaar één met de gelovige Samaritanen. Om de eenheid tussen joodse gelovigen en Samaritanen te bewaren handelde God op deze wijze. Om dit te bewerken of te bevorderen had God blijkbaar besloten om de ontvangst van de Heilige Geest uit te stellen en de ontvangst te verbinden aan de gemeenschap (handoplegging) met de joodse apostelen.

Dit is dus wat anders dan een beschrijving van de standaardprocedure voor het ontvangen van de Heilige Geest. Het is geen standaardprocedure die altijd en overal gevolgd moet en kan worden. Als dat wel het geval was geweest dan had Filippus het zelf wel kunnen doen. Hij was immers vervuld met de Geest en deed grote wonderen en tekenen. Hij was het instrument voor een grote opwekking in Samaria. Maar dat heeft hij niet gedaan. Het ging er om dat de handoplegging door de apostelen werd uitgevoerd.

 

Het zou te ver voeren om op dit moment diep op deze zaak in te gaan. Daarom verwijs ik naar enkele andere studies waar deze dingen grondig worden besproken vanuit de Schrift. (Overgangstijd, inwoning van de Heilige Geest, doop met de Geest, vervulling met de Geest)

 

Bij Ananias die Paulus de handen oplegde (Hand. 9:17) en bij Paulus die de discipelen van Johannes de Doper de handen oplegde is er naast overdracht ook een belangrijk element van identificatie.

 

In het geval van Paulus was er een bijzondere daad van identificatie nodig. Saulus was de ergste vervolger van de gemeente. Door deze handoplegging wordt Paulus duidelijk gemaakt: “de christenen, die ik vroeger vervolgd heb, verklaren zich nu één met mij”.

 

Paulus legt in Efeze de twaalf discipelen van Johannes de Doper de handen op (Hand. 19:6), ze worden gedoopt in de naam van Jezus en ontvangen de Heilige Geest. Door handoplegging wordt opnieuw de gemeenschap zichtbaar met voorheen gescheiden groepen. De twaalf zijn nu geen volgelingen van Johannes de doper meer maar christenen. Ze zijn opgenomen in het ene lichaam van Christus.

 

In het geval van handoplegging voor genezing is er sprake van een soort van overdracht. Paulus bidt en legt de handen op en de zieken op Malta worden genezen. Degenen die de handen oplegt bemiddeld als het ware. In antwoord op gebed en handoplegging bewerkt de Geest van God genezing.

 

In het geval van Timotheus, de handoplegging door Paulus en de gezamenlijke oudsten, is er duidelijk sprake van overdracht (de gave die in u is) en waarschijnlijk ook identificatie, vereenzelviging. Paulus en de oudsten die zich één verklaren met Timotheus en het werk waartoe deze is geroepen.

 

Bij het uitzenden van Paulus en Barnabas (Hand. 13:3) is er ook sprake van identificatie. De andere leraren en profeten verklaren zich één met Paulus en Barnabas in hun zendingsactiviteit. Ze staan er achter.

Wellicht symboliseert het ook overdracht. Overdracht van genade, bekwaammaking, voor het werk dat ze te doen staat. Het gaat dan om de ontvangst van genade van God, ontvangen in antwoord op het gebed van de  andere profeten en leraars, en symbolisch voorgesteld door de handoplegging. Er zijn geen aanwijzingen dat Paulus en Barnabas nog een speciale gave nodig hadden om het werk te kunnen doen. Wat ze wel nodig hadden was natuurlijk Gods voortdurende leiding, zegen en medewerking. Maar die werd van moment tot moment ontvangen. 

 

6.      Wat bewerkt handoplegging?

 

6.1. De verschillende opvattingen

 

6.1.1. De louter symbolische opvatting

 

In dat geval is handoplegging niet meer dan een vorm van communicatie. Door handoplegging communiceert men naar alle aanwezigen dat men zich één verklaart. Of men communiceert dat men bidt om overdracht, om b.v. het ontvangen van een zegen of genezing.

 

6.1.2. De opvatting dat er kracht van de handeling zelf uitgaat

 

Op dezelfde manier zoals in de katholieke theologie er kracht wordt toegeschreven aan het uitvoeren van de sacramenten. Als die bij de juiste gelegenheid en door de juiste persoon op de juiste wijze worden uitgevoerd dan gebeurt er automatisch iets in de geestelijke wereld. Ex opere operato, krachtens de handeling zelf. De manier om wedergeboren is dan het ondergaan van de waterdoop. De handeling van de waterdoop is essentieel voor het wedergeboren worden. (Uiteraard is deze visie op de sacramenten niet juist. Voor een nadere bespreking, klik hier)

 

6.1.3. De opvatting dat handoplegging het afleggen van een verklaring is

 

Een verklaring die in de geestelijke wereld wordt begrepen en erkend. Door God en de engelen, de heilige en de gevallen. En waar de onzichtbare wereld ook naar handelt. Op reageert.

 

Het is een positie bepaling. Hier staan we.

 

6.1.4. De opvatting dat de handeling alleen effect heeft als deze in geloof wordt uitgevoerd

 

Er zit geen kracht in de handeling zelf. Alleen als de handeling een uitdrukking van geloof is en onder leiding van God wordt toegepast wordt deze door God bekrachtigd.

 

6.2.          Welke opvatting is de juiste?

 

In bepaalde gevallen, zoals bij de aanstelling van diakenen of andere leiders, heeft het zeker een communicatief element. Het maakte alle aanwezigen duidelijk dat Mozes achter de aanstelling van Jozua stond en dat de apostelen achter de aanstelling van de zeven stonden. Dat demonstreerden ze door zich met de symbolische handeling van handoplegging één te verklaren.

 

De 'sacramentele' opvatting waarbij men er van uitgaat dat er kracht van de handeling zelf uitgaat kan niet juist zijn, want uit de bijbelse gegevens blijkt dat de handeling van het opleggen der handen niet essentieel, dat wil zeggen niet noodzakelijk, is bij zaken als genezen, zegenen, vervulling met de Geest, etc. Immers soms zegent men met handoplegging, een andere keer zonder. Soms geneest men met handoplegging, soms ook zonder. De Here Jezus genas soms door het spreken van een enkel woord zonder enige symbolische handeling. In plaats van handoplegging bij genezing past men in andere gevallen zalving met olie toe. De handeling is op zich niet essentieel voor het te bereiken doel.

 

De opvatting die het beste de bijbelse gegevens verklaard is de opvatting dat handoplegging een symbolische handeling is die, als deze in geloof en onder leiding van Gods Geest wordt toegepast, door Gods Geest wordt bekrachtigd. In plaats van de handoplegging zou men b.v. bij genezing ook zalving door olie kunnen toepassen. Dat maakt niet veel uit, althans dat is niet wezenlijk.

 

De handeling zelf is niet essentieel voor het te bereiken doel, maar het geloof, waar deze handeling een uitdrukking van is, is dat wel. 

 

Bij de zalving met olie (Jakobus 5) staat niet dat de zalving de zieke zal oprichten. Er staat 'het gelovige gebed zal de zieke gezond maken en de Here zal hem oprichten' (Jak. 5:15). Niet de zalving maar het gelovige gebed maakt de zieke gezond. Nog nauwkeuriger: God zelf geneest in antwoord op het gelovige gebed. En dat geloof wordt uitgedrukt en ondersteund door de zalving.

 

Er moet leiding van de Geest en instructie vanuit de bijbel zijn voordat met Gods zegen handoplegging kan en mag worden toegepast. De wil van God moet duidelijk zijn. Duidelijk dat in die situatie de handeling kan of moet worden toegepast. En inzicht in Gods wil over het beoogde effect. Als dat er is dan moet de handeling in geloof gedaan worden.

 

Er is een parallel met het 'woord des bevels' (word of command) dat wij als gelovigen in de naam van Jezus uit kunnen spreken tegen boze machten. Er zit geen kracht in de woorden op zich. En toch gebeurt er wat omdat God onze woorden bekrachtigt. Op het moment dat wij de boze geesten bevelen om uit te gaan dwingt de Geest hen om te vertrekken. God heeft zich gebonden om 'het woord van bevel' dat wij in Jezus naam en onder leiding van Zijn Geest en in de kracht van de Geest uitspreken te bekrachtigen.

 

Hetzelfde moet gebeuren bij handoplegging wil deze op het gebied van overdracht (het ontvangen van een zegen in de een of andere vorm) effectief zijn.

 

Enkele teksten lijken te ondersteunen dat handoplegging de beoogde zaak zelf bewerkt. Bijvoorbeeld de uitspraak dat Jezus zieken genas door handoplegging. Maar eerder is er al op gewezen dat handoplegging voor genezing niet essentieel was. Handoplegging kan niet mechanisch werken.

 

Paulus spreekt er over dat door zijn handoplegging er een gave in Timotheus is. Het meest waarschijnlijk is dat Paulus hier wat er was gebeurd samenvatte door te verwijzen naar de symbolische handeling. Door een profetenwoord was duidelijk geworden welke roeping en gave Timotheus had of zou ontvangen. Daarop hebben Paulus en de oudsten voor hem gebeden. In plaats van 'door mijn handoplegging' staat er in de parallelle tekst 'onder de handoplegging'.

 

Handoplegging is ook een positiebepaling in de onzichtbare wereld. Een getuigenis, een statement. Net zoals de handeling van het avondmaal een verkondiging zonder woorden is van de dood van Christus. Een verklaring vooral in het verband van het aspect van het één verklaren.

 

Niet alleen God en de goede engelen erkennen deze handeling maar ook de boze geesten onderkennen dit.

 

Jezelf één verklaren met mensen die, al of niet verborgen, boze geesten hebben maakt dat de boze geesten toegang tot je leven krijgen. Het brengt in gemeenschap met boze geesten. Op dezelfde manier waarop deelnemen aan de tafel der boze geesten (offermaaltijden in afgodstempels) in gemeenschap met boze geesten brengt. Het zet de deur open. Eénverklaren maakt in dit geval ruimte voor overdracht. Maar dan van een verkeerde Geest.

 

 

7.      Handoplegging, aanraking, in occultisme, magie en heidense godsdiensten

 

Ook in het occultisme kent men handoplegging. Denk aan de magnetiseurs. Er gaat kracht van hen uit maar het gaat wel om demonische kracht.

 

Naäman, de legeroverste van de koning van Aram, was bekend met magnetiseurs. Hij had gedacht dat Elisa ook een soort magnetiseur was. Nadat Elisa hem opgedragen had om zevenmaal in de Jordaan te baden wordt hij toornig:

 

"Toen werd Naäman toornig en ging heen, terwijl hij zeide: "Zie, ik dacht bij mijzelf, hij zal zeker naar buiten komen en daar gaan staan en de naam van de Here, zijn God, aanroepen en zijn hand heen en weer bewegen en zo de melaatsheid wegnemen." (2 Koningen 5:11)

 

Elisa doet dat juist niet. Waarschijnlijk om duidelijk te maken dat hij geen gewone magnetiseur was met krachten in zijn handen. Elisa gaat zelfs zo ver dat hij niet eens naar buiten komt als Naaman bij zijn huis komt. Naäman zou worden genezen, maar hem moest duidelijk gemaakt worden dat die genezing niet door Elisa maar door God zou worden verricht. Vandaar dat er juist in deze situatie geen sprake was van handoplegging, aanraking of  met de hand over het lichaam bewegen.

 

In dit verband is het getuigenis van Amy Carmicheal verhelderend. Zij werkte als zendeling in Zuid India. Ze leefde tamelijk geïsoleerd, in een gebied waarin medische hulp niet aanwezig was. Het dichtstbijzijnde zendingsziekenhuis was enkele dagreizen van haar verwijderd. Uit bewogenheid met de zieken bad zijn, na lange overweging, om de geestesgave van genezing. Vroeger bad zij ook met de zieken maar nu begonnen er velen te genezen. Het duurde een jaar en toen hielden de genezingen op. Haar eigen verklaring is dat de genezingen te veel de focus op haar richten. Het fenomeen van de machtige genezer is in het Hindoeïsme niet onbekend, de wonderdoener, de yogi, die werkt met de goddelijke krachten die in hem wonen. De bijgelovige Hindoes begonnen haar door de genezingen te vereren als een soort yogi, als een halfgoddelijke goeroe. Dat werd een hinderpaal voor de evangelieverkondiging. Genezingen kunnen door heidense mensen verkeerd worden opgevat, zoals ook Paulus heeft meegemaakt (Handelingen 14:8-19).

 

In het Hindoeïsme kent men de aanraking door de yogi. Men noemt dat de Shakti Path. Als de yogi aanraakt, meestal op het voorhoofd, dan krijgt men een ervaring.

 

(De bekeerde, voormalige Hindoe, Rabi Maharaj beschrijft in zijn boek[1] dit begrip als volgt:Shakti Pat, "een uitdrukking, die gebruikt wordt voor de aanra­king van een goeroe, gewoonlijk met zijn hand, op het voorhoofd van de vereerder, wat bovennatuurlijke effecten teweegbrengt. Shakti betekent letterlijk "macht" en in het toebrengen van shakti pat wordt de goeroe een kanaal van oerkracht, de kosmische kracht, die aan het universum ten grondslag ligt en die beli­chaamd is in de godin Shakti, de gemalin van Shiva.

Het bovennatuurlijke effect van Shakti door de aanraking van de goeroe kan de vereerder tegen de grond doen slaan, of hij kan een helder licht zien, en een ervaring krijgen van innerlijke ver­lichting of nog een andere mystieke psychische ervaring hebben." Hier heeft men te doen met een medium, een medium is iemand die krachten van boze geesten doorgeeft.

Maharaj vertelt in hetzelfde boek dat hij nog maar dertien jaar oud was toen hij de "shakti pat" al toediende aan mensen. Hij verduidelijkt erbij dat Shakti één van de namen is van Kali. Shiva's moorddadige, bloeddrinkende gemalin, de moedergodin van de machten die de oerkracht, die in het hart van het universum stroomt, verleent. Het was voor Maharaj destijds een opwindende gedachte dat hij "kanaal" van haar macht zou worden[2].

 

[1] Rabi Maharaj, "De Goeroe is dood", Culemborg, Internationa­le Bijbelbond, 1981, p. 247

 2. Rabi Maharaj, "De Goeroe is dood", p. 86 )

 

In de occulte wereld komt ook overdracht voor van demonische krachten, door middel van handoplegging, aanraking.

 

Johanna Michaelsen, die voordat God haar de misleiding toonde, occulte gaven bezat, schrijft: "Een van de manieren waarop occulte gaven worden overgebracht van een spiritist naar iemand anders is door handoplegging" (Johanna Michaelson, The beatiful Side of Evil, Havest House Publishers, 1982, blz 186)

 

Bij wichelroede lopen draagt men de krachten wel over aan anderen. Men laat de persoon die het moet leren de wichelroede met beide handen vastpakken. En daarop legt degene die de kunst al beheerst zijn eigen handen rond de handen van de leerling. Na enkele malen is de bekwaamheid overgedragen.

 

Overdracht kan in twee richtingen gaan. Daarom moet bij hulpverlening aan occult belaste mensen, bij de bevrijdingsbediening, zolang de occulte belasting nog niet is verbroken, geen handen worden opgelegd.

 

Ter illustratie het getuigenis van een evangelist die ik persoonlijk ken. Hij ontmoette met evangelisatie werk een oude vrouw. Zij bleek ook gelovige te zijn. Hij sprak met haar over geestelijke dingen en stelde voor om tot besluit nog met haar te bidden. De evangelist bad voor haar en legde daarbij een hand op haar schouder (handoplegging). In die nacht kreeg hij tijdens de slaap extreem onreine dromen. Zo iets had hij nog nooit beleefd. Door de éénverklaring (identificatie) door de handoplegging was er ruimte gegeven aan een onreine geest. Na belijdenis en gebed was het over.

 

8.      Handoplegging in charismatische kringen

 

De charismatische beweging is een gemengde beweging. Er werken twee bovennatuurlijke geesten en krachten in deze stroming. De Heilige Geest voor zover het woord van God gebracht wordt, en tegelijkertijd ook demonische machten die zich voordoen als de Heilige Geest. De boze geesten krijgen de ruimte om te werken als er onbijbelse ervaringen worden gezocht, als er onbijbelse technieken worden toegepast, en als er onbijbelse leringen worden gebracht. Bepaalde extreme richtingen zijn, naar mijn stellige overtuiging, inmiddels volledig demonisch.

 

Het is als christen mogelijk om een andere geest te ontvangen. Daar schrijft Paulus over in 2 Kor. 11:4. De duivel en de demonen kunnen, zo zegt Paulus in 1 Kor 11:14, zich voordoen als een engel des lichts. Ze kunnen zich voordoen als Jezus, als de Heilige Geest en als God.

 

Ik ben zelf lang geleden in een extreem charismatische gemeente door handoplegging occult belast geraakt. Mijn schoonzusje is opgegroeid in een pinkstergemeente. Daar werd het bijbelse evangelie verkondigd. Zij geloofde het evangelie, nam Jezus aan en werd behouden. Dit was het werk van de Geest. Enkele jaren is ze naar voren gegaan voor handoplegging en gebed voor het ontvangen van de Heilige Geest (met als bewijs het spreken in tongen). Na afloop sprak ze inderdaad in tongen. Jaren later is ze bevrijd van een demonische tongengeest.

(Zie de bijbelstudies over het spreken in tongen, de doop in de Geest, en de vervulling met de Geest)

 

In het pastoraat zijn we in de loop der jaren verschillende mensen tegengekomen die net als mij en mijn schoonzus occult belast waren geraakt in charismatische kringen.

 

Een voorbeeld.

 

Een vrouw die occult belast raakte op een bijeenkomst van Woman Aglow (extreem charismatische vrouwensamenkomsten). De spreekster, die was aangekondigd als een gebedsvrouw, bad voor de vrouw onder oplegging van handen. Het gebed ging halverwege over in tongentaal. Die nacht kreeg de vrouw last van geestverschijningen, geluiden, enorme angst. Er was nog meer maar dat laat ik maar onvermeld. Na haar belijdenis en na gebed door enkele broeders was het over.

 

Nog een geval van occulte namaak en bron voor het doorgeven van occulte belasting zijn sommige mensen die voor hun bekering occulte gaven hadden.

Ze komen tot geloof maar de occulte gaven (en de oorzaken daarvan) worden niet aangepakt. Vervolgens beginnen ze hun occulte gaven (b.v. helderziendheid) in de gemeente uit te oefenen. Zijzelf en ook andere gelovigen denken dat het echte geestesgaven zijn.

 

Dit heb ik van nabij meegemaakt in een huisgemeente. Een broeder sprak profetieën uit, en hij wist echt dingen die hij niet kon weten. Hij dacht dat hij door de Geest profeteerde. Later kwam aan het licht dat hij occult gebonden was. Er zijn demonen bij hem uitgedreven. Daarna was hij het vermogen tot profeteren en zijn helderziendheid kwijt.

 

In de pinkster en charismatische beweging vloeit een occulte onderstroom. Dat is vooral het geval bij de word-faith leraren en het powerchristendom (Toronto Blessing).

 

Het bijzondere bij het powerchristendom (Toronto Blessing) is dat je daar de kracht (de zalving) kon ophalen en op je beurt weer overdragen.

 

Ook iemand als de occulte genezer T.B. Joshua draagt 'zijn zalving' over aan andere christelijke leiders. Klik hier voor het verslag in de ingezonden brief van Bert Panhuis. W.J. Ouweneel heeft de zalving van Joshua ontvangen en is nu op zijn beurt weer bezig om die aan anderen over te dragen. Zo dragen ze van de een naar de ander de valse geest over.

 

Voor meer informatie over de charismatische beweging, klik hier. Voor een serie bijbelstudies over de Heilige Geest, met onder meer een weerlegging van de pinksterdwalingen, klik hier, de eerste serie.

 

9.      De gevaren van de handoplegging

 

9.1. Wat zijn de gevaren

 

(1) Het overdragen en ontvangen van een verkeerde geest.

 

Dat is hierboven, onder punt 8, besproken.

 

Dit speelt vooral in de charismatische beweging.

 

Er is reeds opgewezen dat occulte overdracht naar twee richtingen kan plaats hebben. We moeten bij occulte belaste mensen die we proberen te helpen geen handoplegging toepassen.

 

(2) Het te snel een positie van gezag geven aan christenen

 

"Legt niet overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein"

(1 Tim. 5:22)

 

Paulus zegt tegen Timotheus dat hij niet te haastig iemand de handen op moet leggen.

 

Bedoelt Paulus hier handoplegging in het algemeen, dat wil zeggen in alle situaties waarin in het Nieuwe Testament handoplegging wordt toegepast of gaat het om handoplegging in een bepaalde situatie?

 

Sommigen denken dat het hier gaat over handoplegging bij het aanstellen van gemeenteleiders (oudsten, diakenen). Daarbij moet Timotheus niet overhaast te werk gaan. Zoiets moet zorgvuldig gebeuren. Het is immers zeer schadelijk voor een gemeente als er leiders worden aangesteld die daar niet geschikt voor zijn. Als Timotheus mensen aanstelt (onder handoplegging) die niet geschikt zijn dan is hij mede verantwoordelijk voor de schade die ze aanrichten. Zo zou hij zich medeschuldig maken. Het verband lijkt in deze richting te wijzen. Als je er van uit gaat dat er een logisch verband is tussen de drie opdrachten: Leg niet overhaast de handen op. Heb geen deel aan de zonden van anderen. Houd jezelf rein.

Het kan echter ook zijn dat Paulus hier een aantal losse aansporingen geeft, zoals hij in zijn brieven wel meer doet.

 

Misschien wordt hier in het algemeen bedoeld dat hij zich niet te snel één moet verklaren met een ieder die zich christen noemt. Want als je jezelf één verklaart met iemand die in zonde leeft of die een valse leer uitdraagt dan heb je deel aan hun boze werken (2 Johannes :11). 

 

Hoe het ook zij. Het is, gezien het gevaar van overdracht van een verkeerde geest, zonder meer verstandig om voorzichtig te zijn met handoplegging.

 

9.2.          Voorzichtigheid is geboden - enkele adviezen

 

Voordat je  jezelf door  iemand de handen op laat leggen

 

(1)   Wees zeer voorzichtig met handoplegging door christenen met een charismatische achtergrond.

 

(2)   Het is nodig dat je de mensen die de handen opleggen kent.

 

Zodat je weet waar ze geestelijk staan. Of ze zuiver zijn. Anders moet dit eerst onderzocht worden.

 

(3)   Het is nodig om biddend Gods leiding te zoeken voordat je op dit gebied iets doet

 

(4)   Bidt om bescherming

 

Ook voorzichtigheid bij het zelf bij anderen opleggen van handen. Dit moet biddend gedaan worden.

 

10.  De uitvoering van de handoplegging

 

Wanneer is iets handoplegging?

 

De bijbel spreekt over 'oplegging der handen'. De beide handen worden opgelegd. Er staat niet op welk deel van het lichaam. Bij de offers wordt de kop genoemd. Het meest voor de handliggend is daarom het hoofd.

 

Ik denk dat op basis van de bijbelse gegevens handoplegging omschreven kan worden als elke aanraking, in welke vorm dan ook, met een geestelijk doel. Dat kan handoplegging zijn met één of beide handen, of simpelweg een aanraking zoals een hand op de schouder bij voorbede.

 

Handoplegging mag en moet toegepast worden naar de voorschriften van de bijbel. In de naam van de Heer, op zijn gezag, biddend. 

 



    [1]Rabi Maharaj, "De Goeroe is dood", Culemborg, Internationa­le Bijbelbond, 1981, p. 247

    [2]Rabi Maharaj, "De Goeroe is dood", p. 86

HOME
De serie over de Heilige Geest